De afgelopen vijfendertig jaar, tussen 1983 en nu, publiceerde Renate Dorrestein vierendertig titels: een gemiddelde van bijna een boek per jaar. Deze schrijfdiscipline is opmerkelijk omdat ze in die jaren af en toe flinke tegenslagen moest verwerken. Zo kreeg ze in 1990 ME. Toen was dat nog een vermoeidheidssyndroom, onlangs is het door de Nationale Gezondheidsraad gepromoveerd tot een heuse ziekte, waarschijnlijk mede door Dorresteins inspanningen om er meer bekendheid aan te geven. De vermoeidheid speelde haar jarenlang parten, en zorgde ervoor dat ze op slechte dagen ‘nog geen paperclip kon verbuigen’. Toch slaagde ze erin om er een snedig en wetenswaardig boek (Heden ik, 1993) over te schrijven. In de jaren erna hervatte ze ook haar normale romanproductie.
In 2012, ruim twintig jaar later, kreeg ze te maken met een writer’s block. Het lukte haar niet om een al half geschreven roman tot een goed einde te brengen. Ze liet zich er niet al te lang door uit het veld slaan. De halve roman werd gewist en vervolgens maakte ze opnieuw van de nood een deugd: ze schreef er een boek over. In De blokkade (2013) legde ze in glasheldere en geestige bewoordingen uit waarom het schrijven van die vermaledijde roman maar niet wilde lukken. Al denkend en formulerend wist ze haar schrijfkramp te plaatsen én te overwinnen, zodat ze in 2015, als herboren, een van haar beste romans (Weerwater) schreef en Almere als een avontuurlijke stad op de kaart zette.
Snijgrage chirurg
Dorrestein is, kortom, niet het type om klagerig bij de pakken neer te zitten. Zij weet zich keer op keer te vermannen en de feiten nuchter onder ogen te zien. Zelfs kan zij dat, op papier althans, nu ze sinds het najaar van 2016 weet dat ze ongeneeslijk ziek is. In de inleiding van haar nieuwe boek, Dagelijks werk, een afwisselende en geanimeerde bundeling van essays, lezingen, brieven, blogs en e-mails uit de afgelopen jaren, doet ze op laconieke toon verslag van haar eerste bezoeken aan het ziekenhuis. Ze ontmoet eerst een ‘snijgrage chirurg’ en daarna ‘een jonge radiotherapeut die heel geruststellend dokter Vogel heette’. De snijgrage chirurg laat ze links liggen en ze geeft zich over aan dokter Vogel die haar verzekerde dat hij haar tumor, tijdelijk althans, zou ‘wegbombarderen’. Bij thuiskomst ziet ze de ‘schietschijf’ die op haar borst is getekend met het oog op de bestraling. ‘Had ik op mijn oude dag toch nog een tatoeage’, meldt ze droogjes. ‘En aan de drugs was ik eindelijk ook, want van alle kanten droegen goede zielen wietolie aan; als iemand met een drugshond mijn huis zou komen controleren, was ik de sjaak.’
In die inleiding vertelt ze ook dat ze eigenlijk een bloedstollende roman had willen schrijven over een griezelig kindertehuis. Maar ze voorzag dat ze te weinig tijd zou hebben om die roman te voltooien en wat moest er dan van haar ‘arme personages’ terecht komen? Bovendien moest ze ook nog haar huis opruimen, zodat ‘Maarten en zijn hulptroepen’ niet met onduidelijke rommel achter zouden blijven. Ook wilde ze een eventuele hijgerige biograaf alvast de wind uit de zeilen nemen. En dus gooide ze heel veel weg. Maar ze vond ook bruikbare dingen terug. Die kregen in Dagelijks werk een plek, als onderdeel van de literaire autobiografie. Dorrestein noemt het zelf ‘zonderling troostrijk’ dat ze haar lezers op de valreep een kijkje kan bieden in de stukken waaruit haar romans en verhalen als het ware voortkwamen.
De clitoris
Of we de schrijfster Dorrestein en haar thema’s nu echt veel beter leren kennen in dit boek, kun je je wel afvragen. Wie een paar van haar romans en essays heeft gelezen, kent haar thema’s en stokpaardjes wel, en de stellige wijze waarop ze die stokpaardjes berijdt. In een van de zesendertig stukken spreekt zij voor de zoveelste keer haar liefde uit voor Kurt Vonnegut, haar grote voorbeeld, met wie ze zich altijd verwant is blijven voelen. In een ander, vlammend betoog brengt ze nog maar eens onder de aandacht dat de clitoris, die in 1952 werd ‘ontdekt’ door de seksuoloog Alfred Kinsey, nog altijd te weinig aandacht krijgt, in haar ogen, met alle maatschappelijke gevolgen van dien. Ook legt ze, niet voor de eerste keer, uit waarom ze nooit zelf kinderen heeft gekregen, maar heus wel van ze houdt. In weer een ander stuk vertelt ze vermakelijke anekdotes over haar gastschrijverschappen in onder meer Leiden en Amsterdam, waar ze zich juist als een moeder ontfermde over eenzame en faalangstige studenten.
Wijze woorden
Hier spreekt nog altijd een vrouw met een missie, die ervan overtuigd is dat ze met haar romans en essays de wereld kan verbeteren. En die meer dan eens laat doorschemeren dat het leven echt de moeite waard is, als we er allemaal ons best maar voor zouden doen. Wijze woorden.
Mij bevallen de luchtige beschouwingen intussen het meest, over uiteenlopende kwesties, waarin ze wat minder pontificaal op de zeepkist staat. Over haar mislukte poging bijvoorbeeld, om zich te laten omscholen tot ‘stemacteur’. Of over haar voorliefde voor aardappelpuree. Ik was bijna ontroerd door de zorgvuldige, genadeloos eerlijke, maar overigens ronduit hilarische e-mail aan aspirant-schrijfster ‘mevrouw van K.’, die haar een romanmanuscript liet lezen. Dorrestein maakt vriendelijk duidelijk dat mevrouw van K. de hoop op een literaire loopbaan voorlopig maar beter kan laten varen. ‘Zo, dat was niet mals. Sterkte ermee.’