Corinne Hofman: „We willen vanuit de archeologie het indiaanse perspectief op de kolonisatie laten zien.”

Foto Merlijn Doomernik

Interview

‘Kolonisatie was sociaal-culturele genocide op indianen’

Corinne Hofman, hoogleraar archeologie

Een 1.000 jaar oude kies laat zien dat indianen na de kolonisatie deels zijn blijven voortleven in de Caraïben – net als hun cultuur. „Ik wil de indiaanse stem laten horen.”

Toen Columbus op 12 oktober 1492 landde op een van de Bahama’s, werd hij, zo lezen we in zijn dagboek, door eilandbewoners begroet met de woorden: ‘ni taíno’, ‘wij zijn nobelen’. Door geschiedschrijvers en wetenschappers is de term Taíno vanaf de 19de eeuw als verzamelnaam gebruikt voor de Indianen van de Grote Antillen.

Na die eerste ontmoeting ging het snel. Volgens Spaanse bronnen was in 1530 al 85 procent van de inheemse bevolking van de Grote Antillen – Cuba, Hispaniola, Puerto Rico – bezweken aan besmettelijke ziekten en door werk in de goudmijnen. De rest had zich vermengd met Spanjaarden en Afrikaanse slaven. De ‘Taíno’, heette het, waren uitgestorven.

Lees ook een eerder interview met Corinne Hofman: ‘De indianen zijn niet weggevaagd’

Dat de Indianen van de Caraïben en hun cultuur helemaal niet zijn uitgestorven wordt nu onderstreept door het Europese onderzoeksproject NEXUS 1492, een initiatief van de Leidse hoogleraar archeologie Corinne Hofman samen met collega’s van de VU en de universiteit van Konstanz in Duitsland. In februari publiceerde één van de NEXUS-onderzoekers , Hannes Schroeder, samen met 26 anderen in PNAS spectaculaire resultaten. Aan de hand van oud DNA, uit een 1.000 jaar oude kies die was gevonden in de Bahama’s, konden zij voor de eerste keer het complete genoom reconstrueren van een ‘Taíno’.

Directe verwantschap

„We hebben hier meer dan vier jaar aan gewerkt”, vertelt Corinne Hofman via de telefoon vanaf St. Vincent, waar zij een project bezoekt. „DNA blijft in de tropen heel slecht bewaard. In de honderden kiezen die we eerder hebben gescreend, zat heel weinig DNA. In deze kies zat duidelijk meer DNA, zodat we voor de eerste keer de DNA-volgorde konden bepalen. Een moleculair bioloog van de universiteit van Puerto Rico had al eerder vastgesteld, op basis van modern DNA, dat 10 tot 15 procent van zijn landgenoten indiaans DNA heeft. En dat lijkt sterk op dit oude DNA. Ons onderzoek wijst dus op directe verwantschap.”

Dit resultaat onderstreept waar Hofman al zo’n dertig jaar aandacht voor vraagt: het indiaanse verleden van de Caraïben is niet uitgewist. Met archeologisch onderzoek heeft ze dat verleden blootgelegd, van Aruba tot Cuba. Ze liet ook zien dat Indianen niet alleen voortleven in plaatsnamen en in wereldwijd ingeburgerde woorden als hangmat (hamaca), kano (kanoa) en orkaan (huracan), maar ook in de volkscultuur van de Caraïbische eilanden. Maar bovenal in de hedendaagse indiaanse gemeenschappen op St. Vincent, Dominica en Trinidad.

Uw jongste project, NEXUS 1492, wil met archeologisch onderzoek reconstrueren hoe de ‘ontmoeting’ tussen de Oude en Nieuwe Wereld is verlopen. Wat heeft het opgeleverd?

„Op zijn tweede reis, in 1494, trok Columbus met zijn troepen vanuit La Isabela, het eerste door de Spanjaarden gestichte stadje aan de noordkust van de huidige Dominicaanse Republiek, het binnenland in, langs wat nu bekend is als de Ruta de Colón (de route van Columbus), op zoek naar goud. Daar in het noorden van het eiland Hispaniola hebben wij voor het eerst het indiaanse landschap in kaart gebracht zoals het er uitzag toen Columbus er aankwam. Dat gebied was voor de Spanjaarden de toegangspoort naar de rest van de Amerika’s. Het is vanuit daar dat het Amerikaanse continent in een rap tempo is veroverd en gekoloniseerd.

„Daar hebben de Spanjaarden ook geleerd hoe de inheemse bevolking in te zetten. De Spaanse veroveraars maakten bij hun opmars gebruik van de achtduizend jaar oude inheemse netwerken, die zich uitstrekten over de Caraïbische Zee en waar mensen zich verplaatsten en goederen werden uitgewisseld.”

Wanneer begon de exploitatie van de inheemse bevolking?

„Al snel na de eerste ontmoeting. In goudmijnen, en, na Columbus’ derde reis in 1498, ook in parelbedden langs de kust van Venezuela. Er kwam in het hele Caraïbische gebied een grote volksverhuizing op gang. Duizenden Indianen uit Aruba, Bonaire en Curaçao werden te werk gesteld in de mijnen op Hispaniola. Zo ontstond een enorme interculturele dynamiek, en ook een vermenging met de eerste Afrikaanse slaven die werden aangevoerd op Spaanse schepen. Dat proces proberen we te reconstrueren.

„Zo willen we vanuit de archeologie het indiaanse perspectief op de kolonisatie laten zien, een ‘stem’ laten horen die in Spaanse bronnen en in de wereldgeschiedenis ontbreekt. Het ging óók om een sociaal-culturele genocide: de indiaanse cultuur is in de ban gedaan, de inheemse sociaal-politieke organisatie is ontwricht. En toch, kijk je nu naar het gebied, dan zie je nog veel indiaanse elementen. In rurale gemeenschappen in de Dominicaanse Republiek vind je vistechnieken, methoden van huizenbouw, rituele altaren in huizen en grotten, waarin indiaanse elementen zijn vermengd met christelijke en Afrikaanse. Op St. Lucia en in de Dominicaanse Republiek deden we onderzoek naar hedendaagse pottenbaksters. In de manier waarop dat aardewerk wordt gemaakt, zie je alle tradities ook terug.”

Was er indiaans verzet tegen de Spaanse opmars?

„Jazeker. Die opmars is heel snel gegaan; binnen vijftig tot honderd jaar was het hele gebied plus aangrenzend Midden-Amerika Spaans. Toch wist een stukje, de Kleine Antillen, zich daar buiten te houden tot het midden van de 17de eeuw. Het eerste van deze eilandjes dat werd veroverd door de Engelsen was St. Kitts, in 1623. Die eilandketen tussen Puerto Rico en Venezuela bleef zich verzetten tegen Spaanse aanvallen. Ze werden bewoond door zogenoemde Cariben, die werden beschouwd als ‘wilden’, als ‘kannibalen’. In de vroege koloniale periode waren deze eilanden een toevluchtsoord voor mensen die vanuit de Grote Antillen en het vasteland van Zuid-Amerika de wijk namen voor de Spanjaarden. In de materiële cultuur uit deze periode zie je ook duidelijke invloeden van deze beide kanten.”

Op de Kleine Antillen St. Vincent, Dominica en Trinidad wonen nog indiaanse gemeenschappen van enkele duizenden Kalinago, Garifuna en Waroa. Doen jullie daar ook onderzoek?

„Jazeker. Op St. Vincent hebben we resten van een compleet indiaans dorp opgegraven uit de 16de, vroege 17de eeuw. Ronde (familie-) en ovale (gemeenschaps-) huizen rond een groot centraal plein. Sindsdien is dit erg gaan leven onder de Kalinago en Garifuna-gemeenschappen. Op St. Vincent hebben we samen met de lokale gemeenschap het dorp herbouwd op de plaats waar wij de resten gevonden hadden. Daarbij hebben we gebruik gemaakt van onze archeologische gegevens en beschrijvingen uit vroege Franse, Engelse en Nederlandse historische verslagen, die spreken van ‘Caribs’ of ‘Caraïbes insulaires’. Deze beschrijven heel duidelijk wat voor houtsoorten er werden gebruikt en hoe groot die huizen waren. Het eerste huis hebben we gebouwd met bijlen van schelp en steen. Samen met de Garifuna. Zo is een sterke band ontstaan.”