De Duitse schrijver Thomas Melle (1975) ziet dat zijn benedenbuurvrouw bezig is te verhuizen. Hij wil een handje helpen en pakt een doos op; zij raakt in paniek. Hij begrijpt het niet. ‘Om jou vertrek ik hier, man!’
Hij is dan al een tijd manisch, draait keiharde muziek, gooit van alles uit het raam, sticht brand in afvalbakken, maar de buurvrouw heeft nooit geklaagd. Ze moet hem te griezelig hebben gevonden.
Met de wereld in de rug is het verslag van Melle’s ziekte, die tegenwoordig vaak als bipolaire stoornis wordt aangeduid. Hij geeft de voorkeur aan het onverbloemde ‘manisch-depressief’: ‘Eerst ben ik manisch, daarna depressief, heel simpel.’
In zijn nog tamelijk jonge leven heeft hij drie manische episodes gekend, in duur variërend van drie maanden tot anderhalf jaar, telkens gevolgd door een even lange episode van depressiviteit. Na de eerste rondgang veronderstelde hij dat de ellende voorgoed achter de rug was.
Geruchten
Hij schrijft dit autobiografische boek in een poging zijn ziekte te begrijpen, maar ook om zijn omgeving duidelijkheid te verschaffen, want zijn misdragingen in de (literaire) wereld hebben tot geruchten geleid. Bovendien hoopt hij zich als schrijver te bevrijden van het manisch-depressieve thema en het daarmee samenhangende ‘eeuwige dubbelgangersgedoe’ in zijn eerder verschenen romans.
Zijn radicale openheid heeft onthutsende passages opgeleverd, vooral over zijn manische fasen. Het begint met ‘een overschot aan gevoel’ – buitensporig enthousiasme, drank, feesten, weinig slaap –, maar ook met de eerzucht en zelfopgelegde prestatiedruk van een intelligente schrijver uit een achterstandsmilieu. Dan komen de razendsnel opeenvolgende gedachten: ‘Je hersenen vliegen stuurloos weg’. Vervolgens komt de paranoia: ‘ze hebben het op mij gemunt’, gecombineerd met messiaanse wanen.
Als bij wereldwijde afspraak hebben alle politici, beroemdheden, popgroepen het in code over hem of spreken tot hem. Het hele internet schrijft over hem, de kranten volgen, en ten slotte blijkt ook zijn met zorg opgebouwde bibliotheek, zijn grote trots, in het complot te zitten. Die moet de deur uit. ‘Ik mis die boeken nog steeds.’
De rol van internet is interessant: ten eerste lijkt dit medium welhaast ontworpen om paranoia op te wekken bij gebruikers die daar gevoelig voor zijn, ten tweede is het geknipt om idee-fixen acuut wereldkundig te maken, met funeste, blijvende (!) gevolgen voor de verwoed tikkende manicus.
Kliniek in, kliniek uit. Als de manie is uitgeraasd volgt de totale ineenstorting: ‘Het zwart is zo zwart als het helemaal niet kan zijn.’
De depressie wordt ondersteund door diepe schaamte bij de herinnering aan ongeremd gedrag (beledigingen, ruzies, Melle heeft zijn beste vriend tegen de grond geslagen). Een suïcidepoging leidt tot gedwongen opname. Antidepressiva: ‘Het verdriet was er, maar snel ingevroren en in de vriezer gezet.’ Mits je geen zelfmoord pleegt gaat ‘de hellevaart’ vroeg of laat voorbij.
Bundel bijwerkingen
Na het herstel kan Melle redelijk functioneren, maar inmiddels weet hij dat zijn genezing niet definitief is, hij moet zijn medicijnen blijven slikken, al voelt hij zich ‘louter een bundel bijwerkingen’, en al leeft hij ‘met aangetrokken handrem’ om zijn balans te bewaren. De dreiging van een nieuwe manie blijft groot. Ondertussen werkt hij, ondanks alles een succesvolle (toneel)schrijver en vertaler, zijn opgebouwde financiële schulden langzaam weg.
Dit boek hakt erin. Thomas Melle formuleert helder, gebruikmakend van sterke beelden, en zijn stijl is des te onontkoombaarder doordat hij afziet van humor, ongetwijfeld omdat die naar zijn mening verhullend zou werken. Zijn boek is geen aanklacht, hij is juist (te) hard jegens zichzelf wanneer hij zijn paranoia ‘een bijzonder morbide vorm van narcisme’ noemt, maar niettemin opent het – in een tijd van debat over de al dan niet inclusieve samenleving – de ogen voor de pijnlijke uitsluiting die ‘de onberekenbare gek’ gratis bij de ziekte krijgt meegeleverd.