Opinie

Hoezo mag ik als witte schrijver geen zwart personage opvoeren?

verzet zich tegen de identiteitspolitiek die stelt dat het respectloos is als zij vanuit het perspectief van een minderheid schrijft. „Ik laat juist zien hoe gelijk we allemaal zijn.”

Tijdens een gastcollege waarin ik over mijn roman Wie weet vertelde, vroeg een student of ik me er niet ongemakkelijk bij voelde de stem van een Somalische vrouw toe te eigenen. Er werd instemmend geknikt. „Ja, als je denkt aan Spivaks theorie van de ‘sub-altern’, is het dan niet arrogant om zomaar de stem van een vrouw te fictionaliseren die zelf niet de kans heeft een boek te publiceren?”, vulde een ander aan.

Een stelling die ik vaker van studenten hoor. Als witte Nederlandse schrijver zou ik niet zomaar vanuit het perspectief van een minderheid mogen schrijven; dat zou respectloos zijn. Er zijn er meer die vinden dat je alleen kunt schrijven over datgene wat je van binnenuit kent. In 2016 gaf de Amerikaanse schrijver Jonathan Franzen toe dat hij niet over zwarte mensen schreef, omdat hij vrijwel geen ‘black friends’ heeft. Treurig dat hij niet de behoefte voelt verder te kijken dan zijn beschermde wereldje, maar in elk geval kan hem geen appropriatie verweten worden, hij blijft keurig bij datgene wat hij kent: de witte Amerikaanse middenklasse. Columniste Lindy West gaf hem in The Guardian gelijk. Al bespreekt ze de ernst van de segregatie in Amerika, toch zouden witte mensen niet zomaar over zwarte mensen moeten schrijven: „White people should stay in our lane.”

Identiteitspolitiek komt in vele vormen. Je zou kunnen zeggen dat dit een negatieve of omgekeerde variant is: het gaat er hier niet zozeer om dat je spreekt voor je eigen groep, als wel dat je vooral je mond houdt over groepen waar je niet bij hoort. Het doet me denken aan de schuchtere tolerantie van eind vorige eeuw; laat de ander de ander zijn en bemoei je met je eigen zaken. Tegenwoordig wordt toegegeven dat dat niet werkte, het wordt zelfs als de oorzaak gezien van het falen van de multiculturele samenleving.

Zo ver wil ik niet gaan. Maar die uiterst beschaafde correctheid zet wel een rem op nieuwsgierigheid en betrokkenheid; impulsen die we juist nodig hebben om onze multiculturele samenleving tot een succes te maken. Deze negatieve identiteitspolitiek gaat uit van een benauwend smal kader dat omsluit bij wie je wel of niet zou horen. Mijn roman doorkruist die kaders. Het verhaal speelt zich af in Amsterdam, een stad die haar charme en aantrekkingskracht dankt aan de diversiteit die zij omarmt. Het zal sommigen pretentieus in de oren klinken – alles wat riekt naar openheid en vrijgevochtenheid wordt immers als grachtengordelarrogantie afgedaan – maar ik hoor bij deze gemêleerde, onduidelijke groep die zich thuis voelt in Amsterdam. Mijn vrienden zijn van uiteenlopende afkomst, ik woon niet in de grachtengordel, maar in een zogenaamde zwarte wijk – in een ‘skere straat’, als ik mijn dochter mag citeren. En al zou dat niet zo zijn, iedereen die even om zich heen kijkt, ziet een wereld waarin vermenging van culturen almaar toeneemt.

Lees ook de uitleg van Abdelkader Benali over de rol van identiteit in het literaire debat: De Blik van de Ander

De verwijzing van de student naar Gayatri Spivak doet overigens geen recht aan haar term ‘sub-altern’. De Indiase filosofe duidt daarmee niet zozeer minderheden aan, als wel onderdrukte bevolkingsgroepen, die zelfs in hun verzet gedwongen zijn zich aan te passen aan de taal van de machthebber. Los van die onnauwkeurige verwijzing stoor ik me eraan dat het ‘correcte’ respect voor de ander juist de verschillen tussen mij en de ander benadrukt. Vertel ik dat een personage in mijn boek een Somalische vrouw is, dan wordt er direct gedacht aan een gevluchte moslim. Al zou dat zo zijn, ze is tevens een ambitieuze werknemer bij een Nederlandse bank, én feministe: een sterk, vrijgevochten individu, dat wellicht meer met andere Nederlandse vrouwen gemeen heeft dan met familieleden die geen kans zagen Somalië te ontvluchten. Elkaar indelen op basis van religie, afkomst, huidskleur of geslacht, maakt blind voor de veelheid aan identiteiten die één persoon kan hebben.

Alle emancipatie, of dit nu van etnische minderheden, homoseksuelen, vrouwen of gelovigen is, legt een ongelijkheid bloot die uiteindelijk iederéén aangaat. Voor de aanpak van racisme, hebben we ook witte burgers nodig. Voor de aanpak van seksisme, mannen. Anders verandert er uiteindelijk bar weinig. Zolang mensen uit respect voor de ander blijven zwijgen, of het zwijgen worden opgelegd omdat ze er niet bijhoren, komen we die verdomde hokjes niet uit.

Hoe goedbedoeld deze bescheidenheid ook is, dit soort identiteitspolitiek vertraagt emancipatie en houdt segregatie in stand. Franzen zei dat hij het gevaarlijk vond om als liberale witte Amerikaan te pretenderen dat hij genoeg weet van de zwarte gemeenschap om erover te schrijven. Alsof het opnemen van gekleurde mensen in je roman ook meteen betekent dat je het over de ‘zwarte gemeenschap’ moet hebben. Zo reduceer je elke getinte medeburger tot een representant van de zwarte gemeenschap.

Tot slot, gevoelens van vriendschap, verlangens, ambitie, ouderdom, vernedering en liefde, om maar een paar literaire thema’s te noemen, zijn toch zeker niet afhankelijk van een groepsidentiteit? Mensen spreken mij regelmatig aan alsof ik dat ene personage in mijn roman ben, natuurlijk gaat het dan om het witte vrouwelijke personage. Maar ik ben evenzeer de Mohammed in mijn boek als de Somalische vrouw; evenzeer de gay broer van de omhooggevallen zakenman als de tienerdochter. De werkelijkheid is begrensd, maar in onze verbeelding zijn we vrij. Die verbeelding is nodig om je in de ander te verplaatsen, maar misschien nóg wel meer om te zien hoezeer we gelijk zijn.