Al sinds de Troonrede van 2013 zijn we officieel een participatiemaatschappij, maar in de verkiezingscampagne merk je er weinig van. De politicus staat centraal – en voor zover de burger aan bod komt, is dat in de rol van klant en kiezer.
Maar op lokaal niveau wordt er wel degelijk op los geparticipeerd. Achter beleidstermen als ‘burgerkracht’ en ‘samenredzaamheid’ gaan levende burgers schuil die bijvoorbeeld een wijkcentrum runnen of meebeslissen over het budget van de gemeente.
De overheid is blij met deze betrokkenheid. Het ministerie van Binnenlandse Zaken startte in 2015 de Democratic Challenge, een project dat 140 experimenten met lokale democratie en burgerparticipatie ging monitoren. In veel gevallen ging het om een aanvulling op de representatieve democratie, zoals de burgertop G1000 die in een aantal gemeenten werd georganiseerd. De projecten hadden flitsende namen als ‘Z-Battle’ en ‘City4U’.
Veel experimenten zijn inmiddels afgerond of gestopt, zegt Jornt van Zuylen van de Democratic Challenge. „Wij hebben ze niet financieel ondersteund, maar vooral geïnvesteerd in leertrajecten, om te leren van de lokale voorlopers. De proof of the pudding is nu in hoeveel collegeprogramma’s de lessen en ervaringen terugkomen die we de afgelopen drie jaar hebben opgeschreven.”
Bij de Democratic Challenge kwamen de plannen nog vanuit de overheid, maar in veel gemeenten komen burgers zelf met initiatieven, zegt Pleuni Koopman van het Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA). Zij houdt contact met alle bewonersinitiatieven die bij LSA zijn aangesloten, zoals burgers die het groenbeheer van de gemeente hebben overgenomen. Een probaat middel tegen onvrede en populisme, denkt Koopman: „Mensen moeten het gevoel hebben dat zij eigenaarschap hebben over hun buurt.”
Mensen moeten het gevoel hebben dat zij eigenaarschap hebben over hun buurt
Kritiek is er ook. Democratische en participatieve experimenten ondermijnen het gezag van de gemeenteraad, schrijven hoogleraar staatsrecht Wim Voermans en historicus Geerten Waling in hun pas uitgekomen boek over lokale politiek. Bovendien participeert niet iedereen in gelijke mate. Hoogopgeleiden zijn er vaak dol op, laagopgeleiden zijn moeilijker te motiveren.
Ook Evelien Tonkens, hoogleraar burgerschap aan de Universiteit voor Humanistiek, wijst hierop. „Hoger opgeleiden zijn in alle vormen van burgerschap oververtegenwoordigd. Ze doen vrijwilligerswerk, hebben contact met wethouders, doen mee met burgerinitiatieven. Ook zijn deze mensen vaker autochtoon en ouder.” Daaraan valt wel iets te doen, bleek uit onderzoek dat Tonkens in Amsterdam deed. De diversiteit neemt toe wanneer sociaal werkers het initiatief intensief 4begeleiden. „Zij kunnen mensen verbinden en hen helpen bureaucratische en juridische hobbels te nemen.”
Vol enthousiasme
Tonkens onderzocht ook de duurzaamheid van burgerinitiatieven. Die beginnen vaak vol enthousiasme, maar stranden na een tijdje door bijvoorbeeld gebrek aan vrijwilligers. Ze houden het langer vol wanneer de deelnemers veel contact hebben met elkaar en met de buitenwereld, vertelt Tonkens. „Initiatieven die stranden zijn te in zichzelf gekeerd.”
Of er sinds het uitroepen van de participatiemaatschappij meer van dit soort initiatieven zijn, is moeilijk te zeggen. Met name de kleine, informele initiatieven staan nergens geregistreerd. Tonkens: „Vooral de houding van de overheid is veranderd, die is veel uitnodigender geworden. Als je vroeger een buurtmoestuin wilde starten, was het een bureaucratisch doolhof. Nu zeggen ze: geweldig, hoe kunnen we je helpen?’’
De vraag is nu: hoe gaat al dat geparticipeer? Zijn burgers zo betrokken en enthousiast als de overheid graag ziet? Tot aan de verkiezingen bezoeken wij elke dag een lokaal initiatief, van buurthuizen tot gelote raden.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/03/data25346385-52f950.png)