De universiteit is overspannen

Universiteiten Eelco Runia nam ontslag als universiteitsdocent en schreef daarover in NRC. Docenten, studenten en bestuurders reageerden massaal. haalt het net op.

Illustratie Hajo

Honderden mails en berichten ontving historicus Eelco Runia naar eigen zeggen na zijn opiniestuk over zijn (zelfgekozen) ontslag als docent aan de Letterenfaculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. Daarin schreef hij onder meer dat de universiteit aan marktdenken ten onder gaat.

Op basis van de honderden mails en berichten concludeert Runia dat de nood hoog is. „En misschien is, zoals psychiaters dat zo treffend zeggen, de lijdensdruk eindelijk hoog genoeg om werkelijk het een en ander te veranderen.”

Ook NRC ontving vele reacties in de vorm van onder meer brieven en opiniestukken en hield een lezersonderzoek. In dit artikel halen we het net op en bloemlezen we de interessantste bijdragen.

Gek genoeg is de voornaamste klacht van Runia, de deprofessionalering van zijn vak, geen nieuw geluid. Het is al te horen sinds de grote bezuinigingsoperaties van de jaren tachtig. Omdat het aantal studenten in het hoger onderwijs sinds de jaren zestig explosief is gestegen, maar de onderwijsbegroting niet is meegegroeid, moest het onderwijs steeds efficiënter worden.

Dit heeft tot drie belangrijke ontwikkelingen geleid:

1. Universiteiten proberen zoveel mogelijk studenten binnen te krijgen. Ze worden namelijk door het rijk afgerekend op aantallen studenten en diploma’s (de zogenoemde outputfinanciering), dus: hoe meer studenten, hoe meer geld.

2. De verengelsing van het onderwijs. Sommige opleidingen trekken alleen buitenlandse studenten aan teneinde de financiering op peil te houden. Daarvoor hebben ze Engels als onderwijstaal ingevoerd. „Werken voor de export”, noemt Runia dit.

3. Om te voorkomen dat universiteiten alleen diploma’s verstrekken voor het geld, is de controle op het onderwijs toegenomen. Het onderlinge toezicht binnen het gilde van hooggeleerden is vervangen door allerlei onafhankelijke controle-organen met uiteenlopende eisen. Ook wel: bureaucratie.

Is het Engels zinvol?

De overstap op het Engels roept bij de politiek veel emoties op, maar bij het lezersonderzoek vond driekwart van de reagerende docenten het Engels zinvol. Onder studenten is het enthousiasme voor Engels minder, maar niemand bestrijdt dat Engels en internationalisering nuttig zijn voor de universiteit. De discussie gaat ook niet over wel of geen Engels, maar over de mate waarin. De Koninklijke Nederlandse Akademie van de Wetenschappen waarschuwde vorige maand in het rapport ‘Talen voor Nederland’ dat al dat Engels ten koste gaat van andere belangrijke talen als Duits en Frans.

Han van Krieken, rector magnificus van de Radboud Universiteit, schrijft dat de keuze voor het Engels afhangt van de opleiding. Bètaopleidingen en technische studies zijn vaak internationaal en daar is het Engels onomstreden. Vakken die opleiden tot Nederlandstalige beroepen of met Nederlandstalig materiaal werken, zoals geneeskunde of rechtsgeleerdheid moeten in het Nederlands.

Researchmasters zijn volgens Van Krieken internationaal en moeten ook in het Engels.

Runia’s Groningse Letterencollega Thijs Lijster ziet de discussie over Engels aan de universiteit als een cultuurstrijd, vergelijkbaar met de opwinding over het gebruik van het woord ‘verstopeitjes’ door de Hema, in plaats van ‘paaseitjes’. Verengelsing is volgens hem „hooguit een symptoom van achterliggende problemen”. Door de outputfinanciering is er „een run gekomen om zoveel mogelijk internationale studenten binnen te halen”. Toch vindt hij het een „groot genoegen deel uit te maken van een internationaal team van docenten en om studenten in de collegebanken te hebben die uit alle hoeken van de wereld komen”.

Willem Drees, decaan aan de Universiteit van Tilburg, pleit voor een „mix van Nederlandstalige, Engelstalige en gemengde onderwijstrajecten”. Maar volgens Lijster is het vaak te duur om zowel in het Engels als in het Nederlands te doceren. Dan is er „meer staf nodig per student”.

De reagerende docenten wonden zich vooral op over de steeds krappere financiering van de universiteiten. Daar heeft hoogleraar bestuurskunde Frans van Vught een oplossing voor: andere prestatieafspraken met de universiteit. Tot vorig jaar was hij voorzitter van de Reviewcommissie die vijf voorafgaande jaren van prestatieafspraken van de overheid met universiteiten en hogescholen moest beoordelen. Die afspraken zijn omstreden, omdat ze tot meer controle en administratie zouden leiden.

Toch zijn volgens Van Vught de kwaliteitsafspraken „in tegenstelling tot wat sommige instellingsbestuurders wel eens beweren, niet het probleem, maar juist de oplossing”. De universiteit zou voor de financiering minder beoordeeld moeten worden op aantallen studenten en diploma’s en meer op zelf gestelde doelen. Een universiteit kan bijvoorbeeld besluiten meer aandacht te besteden aan onderwijs dan aan wetenschap. Ook zou een maximum aan het aantal studenten gesteld kunnen worden. Rients de Boer, docent Oude Geschiedenis en talen van het Midden-Oosten aan de Universiteit van Amsterdam, zou bijvoorbeeld graag als opleiding met weinig studenten willen overleven. Kleine faculteiten bij de geesteswetenschappen hebben het meeste last van de outputfinanciering. Dat bevestigt ook de Groningse Faculteit der Letteren in een brief aan de medewerkers en studenten naar aanleiding van Runia’s betoog in de krant: „veel kleine wetenschapsgebieden en opleidingen zijn relatief duur”.

De Boer hoopt dat de kleine geesteswetenschappen in de toekomst niet meer afgerekend worden op het aantal afgestudeerden, maar op het afleveren van een kleine „eersterangs groep studenten” – want afkomstig van een kleinschalige opleiding. Die afgestudeerden kunnen de status van het vak hoog houden, er is belangstelling genoeg van media en museumbezoekers.

PhD-kandidaten Roland Bertens en Robbert Striekwold gaan verder en willen ook de toegang tot massale alfa-opleidingen kleiner maken door een numerus fixus, omdat afgestudeerden vaak „met lege handen” voor de werkgever staan.

Tergende bureaucratie

Maar hoe maak je een einde aan de tergende bureaucratie? Eelco Runia vestigt zijn hoop op „reductie van de bestuurslaag”, „bestuur door professionals” en vervanging van controle van bovenaf door intercollegiale toetsing, zoals vroeger gebruikelijk was.

Maar neemt de veeleisende samenleving daar genoegen mee? Volgens zijn vroegere faculteitsbestuur niet: „iedereen wil objectieve cijfers, evaluaties, rankings, second opinions en wil de mogelijkheid in beroep te kunnen gaan als de uitslag niet bevalt. We accepteren geen risico’s”. En voegt daaraan toe: „De paradox is dat mensen in hun rol van professional afgeven op al die regels en bijbehorende administratie, om vervolgens als veeleisende burger precies hetzelfde leed bij andere beroepsgroepen te laten ontstaan”.

Veeleisende burgers zijn ook Rhea van der Dong en Bob van Soolingen van het Interstedelijk Studentenoverleg, dat de ‘klanten’ vertegenwoordigt. „Vertrouwen moet verdiend worden voor het kan worden gegund”, schrijven ze. „Nog te vaak moeten wij als belangenbehartigers van studenten aan de bel trekken als universiteiten zich niet aan de regels houden”. Zolang studenten in hun ogen weinig inspraak hebben, is controle nodig.

De greep van de politiek

Wat is de kans dat de voorgestelde oplossingen het politiek halen? Hoe reëel is het om de onderwijscontrole te verminderen? De universiteit wordt publiek gefinancierd, logisch dat de politiek daar greep op wil hebben. Maar moeten docenten nou echt een half jaar van tevoren hun semester college voor college in een studiegids vastleggen zodat tussendoor niets meer kan worden aangepast? Moeten zij, in de woorden van Runia, „in zweterige sessies met een collega” overleggen over „kerncompetenties” en „leeruitkomsten”?

En dan het voorstel om minder studenten toe te laten. Dat staat op gespannen voet met het politiek beleden gelijkheidsbeginsel. Voor iedereen toegankelijk hoger onderwijs is populair bij kiezers, studenten en ouders. Masters en bachelors leiden tot hogere inkomens en meer kansen op een baan. De huidige manier van financieren stelt zoveel mogelijk jongeren in staat om te studeren.

Politiek gezien is het nog het makkelijkst om geld te besparen door de overstap op het Engels af te remmen. Daarvoor is wel steun te krijgen onder studenten en kiezers. Door de vele nieuwe Engelstalige opleidingen is de groei van het aantal studenten afgelopen jaren verdubbeld. Deze groei komt voor een groot deel uit de Europese Unie. EU-studenten kosten de staat evenveel als Nederlandse. Minister van Onderwijs Ingrid van Engelshoven (D66) heeft gezegd dat ze opleidingen die over zijn gegaan op het Engels kritischer gaat beoordelen.

Een kleine faculteit kan haar personeelsbestand nu redden door EU-studenten aan te trekken. Maar met extra subsidie om op kleine schaal voort te bestaan zou het Rijk geld kunnen besparen.

Internationalisering is mooi, maar als de overheid er geen extra geld voor over heeft, moeten de ambities worden bijgesteld.

Wetenschappelijk presteren universiteiten goed, studenten zijn redelijk tevreden, maar de eisen worden hoger en het overheidsbudget groeit niet mee. ‘Excellentie’ is een cliché geworden. Dat leidt tot een overspannen universiteit en uiteindelijk tot daling van het niveau.

Opleidingen kunnen eigen wegen inslaan: de een meer onderwijs, de ander meer wetenschap, de een groot, de ander klein. Er is niet één enkele top, er zijn er vele.

Onder de titel ‘De overspannen universiteit’ organiseert NRC op 10 april in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam een avond over de stand van het wetenschappelijk onderwijs. Voor meer info, kijk hier.