Louis Frequin (1914-1998) was een journalist pur sang. Toen hij hoorde dat A. den Doolaard net was teruggekeerd uit Praag, waar deze als een van de weinige Nederlanders getuige was geweest van de communistische staatsgreep van maart 1948, stapte hij onmiddellijk met een fles jenever onder de arm in de auto. Onaangekondigd belde hij aan bij de dan al bekende schrijver en stem van Radio Oranje en vroeg om een reportage voor zijn krant, de Gelderlander.
Den Doolaard (1901-1994), die Frequin alleen van naam kende, stemde in onder het motto ‘wie ’t eerst komt, ’t eerst maalt’.
Tot zijn verbazing bleef Frequin bij hem thuis wachten, totdat hij een eerste stuk geschreven had. Dat nam Frequin mee terug naar Nijmegen om het meteen in de krant te zetten. Het was het begin van een vruchtbare samenwerking; Den Doolaard zou meer dan veertig jaar voor de Gelderlander schrijven.
Dat Frequin de vrijdenkende domineeszoon Den Doolaard aan zijn krant verbond, paste bij zijn streven om van de Gelderlander meer te maken dan alleen een spreekbuis van de katholieke kerk en partij, die alle katholieke kranten tijdens de verzuiling waren. Onder zijn leiding groeide de Gelderlander uit tot een spraakmakende krant en verviervoudigde de oplage tot 140.000. Tijdens de jaren zestig wist Frequin de bakens op tijd te verzetten en de krant een open karakter te geven, die ook niet-katholieken en ontzuilde katholieken aansprak.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data25423793-69c63a.jpg|https://images.nrc.nl/akYwKjHt6vcBdqT61Il8ADG3-yw=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data25423793-69c63a.jpg|https://images.nrc.nl/koRrs7b1bMLFpKOJxDunKTp_v_U=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data25423793-69c63a.jpg)
Frequin was ook een pionier op radio en televisie, maar die rol komt er in het boek van Hélène van Beek en Louis van de Geijn wat karig vanaf. Beide auteurs hebben zelf jarenlang voor de Gelderlander gewerkt en hun aandacht gaat dan ook uit naar de krant. In sommige hoofdstukken schuift Frequin daarbij iets te veel naar de achtergrond. Elders rijst hij echter als man van vlees en bloed op uit de pagina’s van deze vlot geschreven en goed gedocumenteerde biografie.
Frequin verliet voortijdig het kleinseminarie en ging al op vijftienjarige leeftijd aan de slag als correspondent in de Overbetuwe voor de Arnhemse editie van de Gelderlander. Hij was niet de enige die zich in die tijd met een afgebroken opleiding alsnog bewees in de journalistiek; ook journalisten als H.J.A. Hofland en Jan Blokker waren gesjeesde studenten.
Frequin werd in 1945 op zijn 31ste al hoofdredacteur en zou dat ruim dertig jaar blijven. Toch droeg het feit dat hij zijn school niet had afgemaakt bij aan een minderwaardigheidscomplex dat als een rode draad door zijn leven liep. Zijn enorme drive is gedeeltelijk daaruit te verklaren. Hij streed tegen de discriminatie van katholieken en tegen de achterstelling van de provincie tegenover de Randstad. Zelfs de correspondent die de Gelderlander als een van de weinige kranten in Indonesië had tijdens de dekolonisatieoorlog, Henk van Maurik, verklaarde de opmerkelijke vrijheid die hij van Frequin kreeg om kritisch verslag te doen, aan de hand van diens minderwaardigheidscomplex; Frequin had zich willen bewijzen tegenover de landelijke kranten die het nieuws uit Indonesië niet uit de eerste hand hadden.
Frequin was een kleurrijke man die vele tegenstellingen in zich verenigde. Hij was een polemist en een verzoener; hij was diep religieus en had tegelijkertijd een platvloers gevoel voor humor; hij gaf de indruk het met zichzelf getroffen te hebben, terwijl hij zijn trauma’s met een Bourgondische levensstijl maskeerde.
Fel, soms lasterlijk
Die tegenstrijdigheden komen het sterkst naar voren in de hoofdstukken over de oorlog. Frequin was lid van het fascistische Nationaal Front en nam daarnaast deel aan het verzet. Hij hielp bij de verspreiding van kritische bisschoppelijke brieven en andere illegale documenten, gaf later in de oorlog een illegale krant uit en had thuis onderduikers. Tegelijkertijd is hij te beschouwen als een collaborateur, omdat hij met zijn hoorspelen en voorlezingen voor de nazi-radio ‘De Nederlandsche Omroep’ het kader schiep waarbinnen de Duitsers hun propaganda konden laten horen.
Jammer genoeg gaan de auteurs voorbij aan de vragen die deze tegenstellingen oproepen. Waarom rolde Frequin als lid van het Nationaal Front het verzet in? Hoe vallen zijn fascistische denkbeelden te rijmen met zijn verzet tegen de nationaal-socialistische bezetter?
De oorlog liet hem nooit meer los. Vanwege zijn verzetswerk was hij opgepakt door de Duitsers, zwaar mishandeld en opgesloten. Hij haalde deze ervaringen veelvuldig aan in publieke discussies en herbeleefde ze ’s nachts in zijn dromen. De ondertitel van het boek De oorlogen van Louis Frequin verwijst naar zijn oorlogstrauma, maar ook naar de vele vetes die hij voerde – opvallend genoeg ook binnen de katholieke zuil – met collega-hoofdredacteur Joop Lücker van de Volkskrant bijvoorbeeld. Dan had de katholieke eenheid even geen prioriteit.
Frequin schreef gepassioneerd, fel en verontwaardigd, soms zelfs lasterlijk. Hij stond zijn hele loopbaan op de bres, in de crisisjaren voor de tuinders en arbeiders uit de Overbetuwe, wier ellende hem naar eigen zeggen motiveerde zich aan te sluiten bij het Nationaal Front, en altijd streed hij voor de katholieke zaak.
Frequin legde van zijn werkzame leven een persoonlijk archief aan en speelde met de gedachte zijn biografie te schrijven. Het is goed dat hij dat uiteindelijk aan anderen heeft overgelaten, want hij had de menselijke neiging de geschiedenis naar zijn hand te zetten: hij tuigde zijn curriculum vitae op met ‘gymnasium en filosofie’. Ook wat zijn betrokkenheid bij het Nationaal Front en zijn mislukte politieke loopbaan betreft, presenteerde hij in interviews een eigen versie van de werkelijkheid, die de auteurs vakkundig hebben gecorrigeerd.