Opinie

Nieuwe onrust in de PvdA

Frits Abrahams

Het dagblad Trouw veroorzaakt bij mij thuis zelden grote ongerustheid, maar zaterdagmorgen was het goed raak. „Veel lokale PvdA-afdelingen laten de partijnaam los”, kopte de krant op de voorpagina.

Om mijn vrouw op het ergste voor te bereiden, besloot ik het nieuws eerst zelf te verteren en het daarna in een afgezwakte, herkauwde versie aan haar door te geven. Je kunt niet voorzichtig genoeg met iemands heilige huisjes omgaan.

Trouw constateert dat zeker elf lokale PvdA-afdelingen de afgelopen maanden zijn overgegaan op een andere naam. „Zij doopten zich om tot een lokale lijst, vaak in samenwerking met andere progressieve groepen.” Volgens opgave van de PvdA, las ik op de website van die partij, zijn er 39 gemeenten (van de 335) waar PvdA-leden onder een heel andere (lokale) naam meedoen aan de verkiezingen. In 30 gemeenten is er een samenwerkingsverband met andere partijen. De partij benadrukt dat er nog altijd 254 gemeenten zijn waar de PvdA wél onder eigen naam deelneemt.

Een woordvoerder van de PvdA zegt in Trouw: „Het gaat er ons om dat je een progressieve agenda voert (…) De keuze voor een naam laten wij over aan de expertise van lokale mensen.” Hoogleraar bestuurskunde Marcel Boogers begrijpt de keus van de PvdA wel („Zo maken ze zich minder gevoelig voor de landelijke trends”), maar geeft toe dat de naamsbekendheid van de partij erdoor kan verminderen.

„Lijkt me nog zwak uitgedrukt”, treurde mijn vrouw. „Het is een heel verkeerd signaal, zeker nu de partij het toch al zo vreselijk moeilijk heeft. Ik vind het raar. Wat willen de mensen die van de partijnaam afstappen, voortaan uitdragen? Een nieuw programma of toch nog wat ideeën van de PvdA onder een andere naam? Het lijkt wel alsof ze zich schamen voor hun partij. Nou ja, stap er dan maar helemaal uit.”

„Het is allemaal paniek”, zei ik, „men vreest een bloedbad bij de gemeenteraadsverkiezingen. Straks gaan ze nog een partij oprichten die ‘Niet PvdA’ heet.”

„Ik begrijp niet dat de partijtop dit goedkeurt. Wat blijft er op deze manier nog van de partij over?”

„Het lijkt wel of die partij van jou implodeert”, zei ik. Ik had ook ‘instort’ kunnen zeggen, maar ik vind imploderen een dramatischer woord. „Jullie zwalken te veel”, voegde ik eraan toe. Ik noemde de affaires Moorlag en Barth, niet om oude koeien uit de sloot te halen, want ze zijn juist nog heel jong. „Daarin toonde ook Lodewijk Asscher zich weinig kordaat.”

Ze keek me vragend aan. „Bij Moorlag durfde hij niet achter zijn eigen mening te blijven staan”, zei ik, „en Barth wilde hij niet openlijk aanpakken waardoor hij tegen de media te vaag bleef.”

„Ik weet niet of hij zich in deze functie gelukkig voelt”, zei ze tastend met die intuïtie waarmee vrouwen, misschien geheel ten onrechte, beroemd zijn geworden. „Misschien wil hij liever iets heel anders.”

„Wat dan?” vroeg ik.

„Hij zou een goede burgemeester van Amsterdam zijn.”

„Dan zal de PvdA toch eerst een behoorlijke uitslag in Amsterdam moeten realiseren.”

„Aan mij zal het niet liggen” zei ze, „en jij?”

Ik mompelde iets wat ik zelf niet verstond.