Demian Vitanza geeft al jarenlang schrijfcursussen in een Noorse gevangenis als een cursist hem vraagt of hij diens verhaal wil opschrijven. Syriëganger Ishaq, van Pakistaanse afkomst, is tot acht jaar cel veroordeeld voor deelname aan terreurorganisatie. Ishaq zelf ontkent dat hij ooit trouw heeft gezworen aan welke factie dan ook; hij zou ‘om humanitaire redenen’ naar Syrië zijn gereisd.
Vitanza besluit de samenwerking met hem aan te gaan, wat resulteert in het derde boek van de Noor, In dit leven of het volgende. Het is het persoonlijke relaas van Ishaq, door Vitanza in een roman gegoten. Ishaq wordt het personage Tariq.
De Duitse journaliste Souad Mekhennet reist, niet zelden met gevaar voor eigen leven, het halve Midden-Oosten door om met jonge jihadisten als Tariq, ‘kopstukken’ uit de terreurwereld, inlichtingendiensten en andere betrokkenen te spreken. Haar boek Ik moest alleen komen. Reizen naar het front van de jihad is een verslag van haar werk, verrijkt met reflecties op haar eigen achtergrond als moslima met migrantenouders.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/09/data20056576-bc00b8-e1505475096856.jpg)
Zowel Vitanza als Mekhennet beschrijft omstandigheden waarin jonge jongens de samenleving waarin ze (deels) zijn opgegroeid steeds verder afwijzen, tot ze uiteindelijk volledig radicaliseren: gebroken gezinnen, werkloosheid, armoede, discriminatie. Het fundamentele gevoel ‘er niet bij te horen’ wordt door Vitanza in een paar zinnen gevangen: ‘De andere kids hadden van die mooie trainingsbroeken en sporttassen, weet je wel, maar ik liep rond met een fucking plastic tas. Wij waren niet arm, maar mijn moeder snapte niets van de codes. Kleine dingetjes worden groot. Prima, je spijbelt gewoon van gym. Waardeloos lunchpakket? Oké, doe alsof je geen honger hebt. Schoolreisje? Heb geen slaapzak, blijf thuis.’
Emotioneel welbevinden
Het zijn de allereerste barstjes in een emotioneel welbevinden dat uiteindelijk, jaren later in Syrië, volledig in gruzelementen ligt wanneer Tariq het ‘eigenlijk wel bevredigend’ vindt dat hij het onthoofde lichaam van een vermoedelijke vijand achter een auto gesleept ziet worden.
Over begin jaren negentig, als er xenofobe rellen uitbreken in het Saksische Hoyerswerda; in de stad Mölln twee huizen van Turkse families in brand worden gestoken door rechts-extremisten; en de jonge Mekhennet en haar broertje angstige momenten beleven wanneer zij worden lastiggevallen door skinheads, zegt ze: ‘Ik vraag me weleens af wat er zou zijn gebeurd als een ronselaar van IS me op dat duistere ogenblik had gevonden. Ik weet niet zeker hoe ik zou hebben gereageerd en of ik sterk genoeg zou zijn geweest om nee te zeggen.’
Maar Mekhennet is geen jihadi-apologeet – en Vitanza evenmin. Ze confronteren de lezer met het zeer geleidelijke proces dat van een slachtoffer een dader maakt – van onbegrepen jongen tot wrede jihadist. Vitanza klaagt in een interview met Trouw dat hij zich daarover moet verantwoorden: ‘Blijkbaar moet je steeds zeggen dat het zoeken van verklaringen niet hetzelfde is als goedpraten. Maar we komen nergens als we niet proberen te begrijpen.’
Vitanza ontslaat Ishaq ook niet van zijn verantwoordelijkheid voor zijn keuzes en daden. Ishaq, of romanpersonage Tariq, komt in de gevangenis een oude bekende tegen, een jongen van Albanese afkomst. Hij was er ook zo eentje die met een plastic tas naar school moest. Maar deze jongen zit niet vast, hij werkt als bewaker.
Omdat Mekhennet Arabisch spreekt, moslima is en een vergelijkbare achtergrond heeft als de Syrië-gangers, beschikt ze over contacten waar een gemiddelde blonde journalist alleen maar van kan dromen, en voert ze gesprekken waar zo’n zelfde journalist zich wel drie keer zou bedenken. Dit gebeurt wanneer ze in de zomer van 2014 een geheime afspraak heeft met Abu Yusaf, een Marokkaans-Nederlandse IS-strijder. Middenin de nacht, ergens langs de Turkse grens en zonder mobiele telefoon of opname-apparatuur gaat ze de confrontatie met hem aan: ‘Jouw strijd is geen jihad. Die zou een jihad zijn als je in Europa was gebleven en daar carrière had gemaakt. Dat was een stuk moeilijker geweest. Je hebt voor de makkelijke weg gekozen.’
Mekhennets gedrevenheid en moed, op het heldhaftige af – ze werd gevangen genomen door de Egyptische geheime dienst – maakt van Ik moest alleen komen een indrukwekkend verslag. Maar ook Vitanza overtuigt: hoewel het voor de lezer bijna ondraaglijk is om niet te weten wat daadwerkelijk de stem van Ishaq is en wat geschapen is door Vitanza zelf, kun je niets anders dan genieten van de lichte vertelstijl en humor van zijn getroebleerde tiener.
De strijd in Syrië begint af te zwakken, IS-hoofdstad Raqqa is inmiddels bevrijd en de oprichters van de terreurgroep zijn zo goed als verslagen. Toch is Mekhennet moedeloos, zei ze vorig jaar in een interview met deze krant. ‘Omdat de volgende generatie met dezelfde problemen te kampen krijgt als we niet bereid zijn echt naar begrip te streven. Het stopt niet met de val van Raqqa.’