Recensie

Recensie

Afro-Europese schrijvers, verenigt u!

Afro-Nederlandse letteren Zwart, een verzamelbundel met bijdragen van twintig Afro-Europese schrijvers uit de Lage Landen, moet ons literaire landschap voorgoed veranderen. Wat verbindt deze schrijvers?

‘Het is een vreemde gewaarwording, dat dubbelbewustzijn, dat gevoel dat je altijd door de ogen van anderen naar jezelf kijkt, dat je je ziel meet met het lint van een wereld die met geamuseerde minachting en medelijden toekijkt.’ Met deze woorden beschreef de zwarte leider W.E.B. Du Bois in 1903 het identiteitsprobleem van de Afro-Amerikaan in zijn later beroemd geworden The Souls of Black Folk.

Inmiddels zijn we 115 jaar verder, maar nog steeds is het beeld van dubbelbewustzijn toepasselijk, blijkt uit het boek Zwart. Deze verzamelbundel van twintig Afro-Europese schrijvers uit de Lage Landen gaat grotendeels over vervreemding en hoe het is om altijd als ‘de ander’ gezien te worden. De ene auteur doet dat in de vorm van een beschouwing of essay, de ander schrijft een kort verhaal. Hoe dan ook is er, volgens de samenstellers en inleiders Vamba Sherif en Ebissé Rouw, tot nu toe weinig aandacht geweest voor deze geluiden uit de sub-Sahara in de Nederlandse literatuur. Zwart zal dan ook volgens de inleiders het Nederlandstalige literaire landschap voorgoed veranderen.

Hoe kan het eigenlijk dat er tot nu wel enige aandacht is voor schrijvers van Turkse, Marokkaanse, Iraanse of Irakese herkomst, maar niet of nauwelijks voor auteurs uit de sub-Sahara? Wellicht heeft het ermee te maken dat veel romans van Turkse of Marokkaanse auteurs in zekere zin het eigen nest bevuilen – in de voor Nederland herkenbare traditie van Maarten ’t Hart en Jan Wolkers die ook afstand namen van hun van huis uit meegegeven identiteit. Daarvan is in deze bundel geen sprake.

Eenheid

Deze bundel wil eenheid uitstralen, aandacht vragen voor een vergeten groep schrijvers die verbonden wordt door de zogenaamde ‘streepjes-identiteit’. Een opvallende keuze in een tijd waarin we juist terugkomen op het idee van de streepjes-mentaliteit: een Marokkaans-Nederlander is Nederlander en wordt logischerwijs ook zo genoemd. Hier gaat het dus om een groep auteurs die samenkomen in het begrip Afro-Europees.

Dat laat onverlet dat de samenstelling van een bundel als Zwart een goed idee is. Natuurlijk zullen er reacties komen waarin de samenstellers racisme wordt verweten omdat witte auteurs zijn uitgesloten, maar dat zijn dezelfde mensen die pontificaal verklaren dat ze liever blanke vla eten dan witte vla, of opmerken dat wit als aanduiding voor een huidskleur niet klopt, omdat ze net onder de zonnebank vandaan komen. En in een tijd waarin politici serieus verwijzen naar onderzoek waarin een verband wordt gelegd tussen herkomst en IQ, kunnen er niet genoeg bundels als Zwart zijn.

Want dit is de wereld waarin deze bundel verschijnt, waarin de in België geboren zoon van Chika Unigwe van een leraar te horen krijgt dat een inzamelingsactie voor hongerende kinderen in Afrika er is omdat we dit ‘allemaal doen voor jullie’. Een landschap dat Neske Beks weet neer te zetten in enkele wrange zinnen die staan als een huis: ‘Ik ben een geboren Belg – met een Gambiaans-Senegalese vader en een Vlaams Afro-Amerikaanse moeder – en getogen in een wit socialistisch pleeggezin, dat door mijn komst in aanraking kwam met zwarte mensen en aanverwanten. Halverwege de jaren tachtig maakte mijn pleegvader de overstap naar Vlaams Blok. Gaandeweg ging tweederde van de familie overstag.’

Aan de andere kant: het zou daar niet alleen om moeten gaan. Statements en het bestraffend toespreken van mensen die het verschil tussen erkennen en herkennen niet snappen, mogen op zichzelf terecht zijn, het zijn niet de visies of verhalen die verhelderen hoe het komt dat er minder aandacht is voor de migratieverhalen van auteurs uit de sub-Sahara. In Nederland werd er nota bene flink meegeleefd met de verhalen van teruggekeerden uit Nederlands-Indië, dus in principe had er een soort van traditie opgebouwd moeten zijn.

Het ligt in elk geval niet aan de korte verhalen. Inleider Vamba Sherif zelf heeft als romancier al naam gemaakt en zijn verhaal ‘Flamboyante bomen’ in Zwart is erg sterk. Hierin vertelt hij hoe de ik terugkeert naar Liberia, vervreemd, maar vooral ook onwetend over wat er indertijd gebeurd is met zijn moeder. Wanneer de verteller en zijn broer oog in oog komen te staan met de man die op zijn moeder heeft geschoten, ontspint zich een mooi vragenspel.

Ook het verhaal van de onlangs als dichter gedebuteerde Simone Atangana Bekono mag er wezen. Haar verhaal ‘Begrafenis’ over de dode, voorheen dominante, oom Felix en de familie die het de omgeving ongemakkelijk maakt door het op een zuipen te zetten in plaats van het bij plakjes cake en een kopje koffie te houden is geestig, maar ergens ook ontroerend. Iets te nadrukkelijk, maar toch ook mooi absurd is het gesprek dat de ik voert met de hond Bobby in ‘De hond Bobby’ van Ahmad Al Malik. Het verhaal draait om een gesprek dat uitmondt in een situatie waarbij de ik keihard wordt uitgelachen door de welbespraakte hond.

Distantie en ironie

En toch vraag je je na lezing van de hele bundel af wat dat identiteits-streepje nu precies heeft gebracht. Met instemming stel je vast: ja, er is te weinig aandacht geweest. Ja, er zijn te veel mensen die al dan niet bewust kwetsen, en ja er zijn nog steeds mensen die serieus denken dat ze kleurenblind zijn. Maar je mag toch hopen dat er meer is dat deze groep bindt dan het afzetten tegen white privilege.

Je zou kunnen zeggen dat de thematiek in veel opzichten vergelijkbaar is met die van veel Afro-Amerikaanse auteurs, die hier wél een redelijk groot publiek weten te bereiken en ook bij Nederlandse uitgevers terechtkomen. De vertaling van Colson Whiteheads roman De ondergrondse spoorweg belandde in de top 100 van de best verkochte boeken in 2017.

De interesse voor literatuur van Afro-Americans kwam begin jaren tachtig op gang met de bestseller The Color Purple van Alice Walker (en de succesvolle verfilming) en nam enkele jaren geleden vooral een vlucht met een nieuwe generatie Afro-Amerikaanse schrijvers als Teju Cole, Paul Beatty, Chimamanda Ngozi Adichie, Ta-Nehisi Coates en Yaa Gyasi.

Bij al deze schrijvers speelt de betekenis van segregatie in de samenleving van dit moment een belangrijke rol – zij het dat Gyasi begint bij een generatie in de 18de eeuw en naar het heden toe werkt. Paul Beatty komt daarbij met een verrassende, cynische oplossing: voer de segregatie weer in, neem een slaaf en je wordt vanzelf weer gezien.

Het verschil met de Afro-Europese auteurs in Zwart is dat de Afro-Amerikaanse auteurs meer distantie lijken te hebben. Het zal niet voor niets zijn dat in Zwart de meeste verhalen en beschouwingen vanuit de ik-persoon zijn geschreven. De Amerikanen grossieren daarentegen in distantie en ironie, met een hoofdrol voor het vroege werk van Colson Whitehead en Paul Beatty. Laatstgenoemde drijft in zijn Booker Prize winnende boek De verrader de spot met de discussie rond het woord ‘nigger’ door een groep mannen Huckleberry Finn van Mark Twain te laten herschrijven. Overal waar slave staat, komt dark skinned volunteer te staan. Door de discussie absurd te maken, roept het hele gegeven intrigerende vragen op, terwijl in Zwart vaak juist op zoek wordt gegaan naar concrete antwoorden.

Iemand als Teju Cole zoekt de verbindingen tussen verschillende werelden, zonder het besef van identiteit uit het oog te verliezen. Adichie vreest voor een te eenstemmig geluid. Niet voor niets wees ze er in haar TED-lezing in 2009 op dat je er alles aan moet doen om niet steeds hetzelfde verhaal te vertellen, want een standaardverhaal is weliswaar niet onwaar, maar wel incompleet en vaak eenzijdig. De Nigeriaanse auteur Helon Habila kwam in zijn verzameling van Afrikaanse korte verhalen op de proppen met de term ‘post-nationalists’ en de Zimbabwaanse auteur Dambudzo Marechera sloot de discussie rondom identiteit wat hem betreft treffend af: ‘If you are a writer for a specific nation or a specific race, then fuck you.’

Belgische bodem

Een heel anders geaarde fuck-you-mentaliteit is terug te vinden in Zwart, bij bijvoorbeeld Seada Nourhussen die een brief schrijft – ‘Geen goed nieuws’ – aan een witte Amerikaanse kennis. Anders dan bij bijvoorbeeld Marechera of Habila wordt de boodschap er in de brief ingeramd. De witte lezer krijgt flink op z’n lazer van Nourhussen. Ze schrijft waarom ze geen briefwisseling meer met deze kennis wil. Dat is omdat ze geen tijd meer heeft om met witte mensen over racisme te praten, omdat ‘racisme in Nederland een mening is. Geen feit. Met dat startpunt is een finish in geen honderd jaar in zicht’. Ze heeft gelijk, maar wat nu?

Iets vergelijkbaars geldt voor de observatie van Sabrine Ingabire, die in ‘Het kleine magere meisje’ haar vlucht uit Rwanda als volgt beschrijft: ‘Ik zie een zwart, klein, mager meisje op een koude dag op de Belgische bodem. Ik ben plots geen kind meer tussen alle andere kinderen, ik ben “zij”. De andere. Ik word me bewust van mijn zwart-zijn. Mijn identiteitskaart zegt me dat mijn nationaliteit vanaf nu “vluchteling” is.’ Het is een maatschappelijke boodschap, een aanklacht die – net als de brief van Nourhussen – thematisch in deze bundel op zijn plek is, maar die geen antwoord geeft op de vraag wat de literaire verbinding is tussen de Afro-Europese schrijvers. Vooralsnog lijkt de overeenkomst eerder sociaal-maatschappelijk, maar is die op literair vlak nog niet aanwezig.

Op zichzelf zijn de boodschap en het literaire goed te combineren. Het is niet voor niets een mooie literaire traditie om lezers flink op hun falie te geven. Multatuli of W.F. Hermans waren misschien wel de kampioenen van het Nederlandse taalgebied wat dit betreft, en hun werk wordt – min of meer – nog gelezen. Toepasselijk voor Zwart is Multatuli’s slot van de Max Havelaar waarin hij stelt: ‘Hoe luider de afkeuring van mijn boek, hoe liever ’t mij wezen zal, want des te groter wordt de kans gehoord te worden. En dit wil ik!’

Met Zwart is er aandacht voor samenhang tussen een groep auteurs die er tot nog toe te weinig was. Het feit dat er te weinig aandacht is voor de Afro-Europese literatuur is terecht op de kaart gezet en je hoopt, mét de inleiders, dat er een gevolg aan wordt gegeven in uitgeversland. Ook laten veel verhalen goed zien wat literatuur en identiteit met elkaar te maken hebben. Maar je zou wensen dat er ooit een bundel Zwart 2 komt met verhalen waarin meer afwijkende visies zijn te vinden, en meer verschillende benaderingen van identiteit. Uiteindelijk geldt voor de literatuur immers dat de identiteit van de schrijver in de stijl ligt.