Kozen ze voor de muziek of koos de muziek voor hen? Die vraag zweeft boven het gesprek tussen de pianisten Thomas Beijer (29), Caspar Vos (29) en Nicolas van Poucke (25). „Mijn moeder vroeg me op mijn zesde wat ik wilde worden”, zegt de laatste. „‘Ik ben pianist’, antwoordde ik. ‘En als hobby lijkt politieagent me wel wat.’ In mijn kinderlijke belevingswereld stonden in alle Nederlandse huizen piano’s. Het bleek vreemd te ontdekken dat niet iedereen dagelijks musiceerde.”
Beijer herkent het beeld. „Ik dacht over muziek nooit na als iets waarvoor ik moest kiezen. Voor mij was het vanzelfsprekend dat ik pianist zou worden.”
Caspar Vos daarentegen voetbalde in zijn jeugd meer dan dat hij achter de piano zat. „Ik maakte op mijn vijftiende een bewuste keuze. Soms komt de vraag naar boven wat er van me geworden was in een gezin waarin ik niet op mijn vijfde achter een piano zou zijn gezet.”
„Misschien altviolist”, grijnst Van Poucke.
„Niemand wordt altviolist, Nicolas”, zegt Beijer. „Dat overkomt je.”
„Toch gek”, vindt Vos. „Ik ken tientallen grappen over altviolisten, maar geen enkele over pianisten.”
Van Poucke: „Ze bestaan gewoon niet. Wij zijn zwoegende sukkels.”
Beijer: „Kluizenaars met een minderwaardigheidscomplex.”
Van Poucke: „Ze vinden ons te zielig. Wij moeten al die noten al spelen.”
Tour de France
De drie pianisten kennen elkaar uit de groepslessen bij de befaamde pedagoog Jan Wijn aan het Conservatorium van Amsterdam. Gezamenlijk wonnen ze een tiental concoursen. En nu zoeken ze hun pad door het doolhof van het bestaan als concertpianist.
Caspar Vos presenteert volgende week zijn debuutalbum Ego, met werk van de buitenissige Russische virtuoos Nikolaj Medtner. Verder is hij het gezicht van het Festival Jong Talent, begin maart op waddeneiland Schiermonnikoog. En afgelopen zomer trok wielrenfanaat Vos met zijn Trio d’Encore aandacht langs het parcours van de Tour de France.
Nicolas van Poucke dompelt zich momenteel onder in de muziek van Chopin. Vandaag en zaterdag speelt hij recitals in Eindhoven en Amsterdam. En door crowdfunding zamelde hij genoeg in voor een Chopin-album op zijn geliefde vinyl.
Thomas Beijer toert dezer dagen door het land met mezzo Karin Strobos en acteur Sieger Sloot in de Brahms-liederencyclus Die schöne Magelone. Onlangs maakte hij een Mozart-cd met Camerata RCO. Bovendien componeert Beijer, en verscheen vorig jaar zijn debuutroman Geen jalapeños.
Het drietal deelt een weerzin voor het woord loopbaanplanning. Ze zijn geen muzikale ondernemers. „Ik doe waarin ik geloof, ook wanneer niemand erom vraagt”, zegt Van Poucke. „Tegenwoordig ligt de nadruk op verpakking. Dan krijg ik de vraag wat mijn unique selling point is.”
Beijer valt hem bij. „Veel musici lijken eerst te denken: wat kan ik voor nieuws doen? Wat zal aanslaan? Maar bij kunst staat innerlijke noodzaak voorop, de rest mag daarachter in de rij aansluiten.”
Van Poucke: „Caspar maakt geen Medtner-album omdat dat zo goed verkoopt. Hij volgt zijn artistieke stem. Die onderscheidt hem van anderen. Zijn gevoelige spel, met die licht melancholische ondertoon, past goed bij de Russische romanticus Medtner.”
Vos: „Ik draag zijn muziek al de helft van mijn leven met me mee. De oerkracht ervan fascineert me. Daarom nam ik de partituren mee naar onze docent Jan Wijn.”
Van Poucke grijnst: „Die moest er niets van hebben.”
Vos: „Wijn zei dat niemand Medtner zou begrijpen. Maar ik moest en zou zijn werk spelen. Dus bleef ik er elke les mee aankomen. En vervolgens zuchtte hij weer niet begrijpend. Maar ten slotte gaf Wijn zich gewonnen.”
Van Poucke: „Wie met hart en ziel speelt, zoals Caspar, overtuigt mensen. Muziek is boven alles een levensinvulling.”
Beijer: „Die levensinvulling, daar kom je bij Nicolas niet onderuit. Jij bent altijd enorm aanwezig op het podium, met die masculiene kracht.”
Van Poucke: „Het heeft iets geks. We spelen stukken van anderen, daar willen we onze persoonlijkheid niet dik bovenop leggen. Toch, luister naar de Chopin van een pianist als Arthur Rubinstein, en je hoort meteen wie speelt. Thomas heeft dat ook. Hij kan op magische manier iedere luisteraar die geheel eigen wereld van hem inzuigen. Mozart kan op zo’n moment niet anders klinken. Thomas doet ons geloven dat zijn spel de waarheid verkondigt. De kunst van het interpreteren betekent dat de muziek tot ons spreekt, en dat wij iets mogen terugzeggen.”
Beijer: „Je moet een stuk opeten, zodat het in je bloed gaat zitten. Het gebeurt wel dat ik het oneens ben met een tempo-aanduiding van de componist. In dat geval speel ik die niet, want het publiek hoort meteen dat het niet echt is.”
Geraamte-pianisten
Vos: „Veel componisten van wie we opnamen hebben, houden zich niet aan hun eigen partituur. Dus het is bezopen die noten slaafs te volgen, omdat de schrijvers ervan te dood zijn om het ze nog te kunnen vragen.”
Beijer: „Sommigen waren te lui om hun eigen stukken te studeren.”
Van Poucke: „Jij ook toch?”
Beijer: „Totaal. Soms wil een programmeur mijn Poème. Die speel ik dan als enige van blad.”
Vos: „Een Dvorák is niet consequent in wat hij opschrijft. Dus krijg je bij zijn kamermuziek oeverloze discussies met musici die krampachtig vasthouden aan de partituur. Terwijl je ziet dat hij het niet zo belangrijk vond. Zo vermoeiend.”
Van Poucke: „Muziek maken is geen taart bakken.”
Beijer: „Briljante quote, die zou ik meteen boven het verhaal zetten.”
Van Poucke: „Je volgt geen recept. Het gaat van mens tot mens. Wanneer je in discussies verzeild raakt van: hij schrijft dit…”
Vos: „…dan ga je voorbij aan de essentie.”
Beijer: „Zulke musici moet je meteen uit je ensemble knikkeren.”
Van Poucke: „Ontvrienden. Je moet iedere componist anders nemen. Chopin is een freak. Alles doet ertoe. Mozart daarentegen werkte in Pianoconcert nr.26 de linkerhand niet eens uit.”
Beijer: „En ook alleen maar het geraamte van frases. Sommige mensen spelen alleen de noten die er staan.”
Van Poucke: „Dat zijn geraamte-pianisten.”
Beijer: „Levende componisten doen er meestal niet spastisch over als je iets anders wilt doen. Dat doen anderen pas na de dood van de componist, zij verklaren het geschrevene heilig.”
Vos: „Ik snuffelde in het Medtner-archief in de British Library. Zijn bekendste leerling was Edna Iles. Hij vond haar bij uitstek geschikt om zijn werk te spelen. Nu gaan we het krijgen, dacht ik bij het opzetten van haar opnamen. Maar die uitvoering lag zover weg van wat ik me ervan voorstelde. Iles was in mijn ogen niet de beste Medtner-vertolker.”
Van Poucke: „Want dat ben jij natuurlijk.”
Vos grijnzend: „Daar wil ik eigenlijk heen. Aan de andere kant denk ik: wie ben ik om dat te zeggen? Mensen musiceerden anders zeventig jaar geleden. We willen allemaal Medtner recht doen.”
Beijer: „De persoon of het stuk?”
Vos: „Die kun je nooit helemaal loskoppelen.”
Van Poucke: „Soms is dat wel gezond. Als ik bij Chopin te veel denk in termen van een fragiel en ziekelijk mannetje, dan loop ik het gevaar dat ik zijn Derde Sonate speel alsof ik tuberculose heb.”
Beijer: „Ik wil die Derde Sonate op zichzelf kunnen zien, niet als autobiografie. Wij brengen een eerbetoon aan de muziek. Een werk bewonderen, betekent ervan houden, daar wil ik gewoon mee…
Vos: „…vrijen.”
Beijer: „Vrijennn.”
Van Poucke: „Dat zei een conservatoriumdocent eens tegen mij. ‘Je moet vrijen met dit stuk.’ Ik was toen dertien.” Een bulderende lach. „Bwehh, dacht ik.”
„Rubinstein zegt dat toch ook”, zegt Beijer. En vervolgens met Oost-Europees accent: „Making music is making love.”
Van Poucke: „Ja, als je het zo brengt, is het heel gaaf.”
Aanvulling: in een eerdere versie van dit artikel was per abuis niet vermeld met welke violiste Caspar Vos op 9 februari speelt in Weesp. Dat is aangepast: de violiste is Emma Roijackers.