Poëzie viert het grote ‘wat als’

Vandaag begint de Poëzieweek en wie de komende dagen voor meer dan 15 euro aan gedichten besteedt, krijgt daar het poëziegeschenk bij, dit jaar geschreven door de Vlaamse dichter Peter Verhelst. Zo’n gratis bundel is natuurlijk een lokeend, maar in tegenstelling tot bij het boekenweekgeschenk stijgt de auteur van het poëziegeschenk altijd boven zichzelf uit. Neem bovenstaand vers: wat een rake manier om te beschrijven hoe je soms als geliefden naast elkaar in bed ligt; alsof het lichaam een soort obstakel is om dichter bij je lief te komen! In poëzie gebeuren regelmatig dingen die niet kunnen, maar die we ons wel kunnen voorstellen, waardoor wat we al kennen in een ander licht komt te staan. Poëzie viert het grote ‘wat als’, waardoor we verder kijken dan het ons bekende, en het poëziegeschenk dit jaar is een schatkamer vol wat als’en. Een beter begin had de Poëzieweek zich niet kunnen wensen.

IM Joop Admiraal, Sonic Boom (Ultima Vez), 2003

Twee lichamen staan hoofd tegen hoofd.
Urenlang spreken ze in elkaars mond
tot de woorden van hun kin druipen: wanhoop, slaap, verveling,
wil, liefde, dromen, verlangen, tederheid, onderwerping.

Wie van beiden spreekt als eerste het woord mes uit
terwijl de ander antwoordt: hoofd, wenkbrauwen, bovenlip, wangen,
kin, borst, armen, buik, geslacht, benen,
om gladgeschoren te worden? Ivoor. Albast.

We gaan de schouwburg uit, elk met een lichaam op de rug
stappen in de auto, rijden naar huis.

In de slaapkamer leggen we ze mond aan mond
alsof ze horizontaal in bed staan.

We drukken ons elk op onze kant tegen een rug aan,
arm om middel, kin op schouder, met open ogen,
klimmen over die lichamen,
kussen ons slapend in elkaar vast.