Veroordeeld in Den Haag maar nog altijd held in eigen land

Oorlogsmisdadigers Het Joegoslavië-tribunaal strafte plegers van oorlogsmisdaden. In eigen kring worden ze vaak nog als helden gezien: de schuld voor de wandaden ligt altijd bij anderen.

Een Nederlandse patholoog anatoom van het Joegoslavië-tribunaal onderzoekt lichamen uit een massagraf in Kosovo in 1999. Zijn bevindingen dienden als bewijsmateriaal tegen Servische verdachten.
Een Nederlandse patholoog anatoom van het Joegoslavië-tribunaal onderzoekt lichamen uit een massagraf in Kosovo in 1999. Zijn bevindingen dienden als bewijsmateriaal tegen Servische verdachten. Foto Martin Roemers/ Hollandse Hoogte

Aankomst in Visegrad, de Bosnisch-Servische stad aan de rivier Drina. Voor het Joegoslavië-tribunaal donderdag de deuren sluit met een afscheidsceremonie in Den Haag, doorkruis ik Bosnië met mijn Servische collega Vladimir Banic. We bezoeken plekken waarover nog altijd de schaduw ligt van de gewelddadige desintegratie van Joegoslavië in de jaren negentig.

Overnachtingsplaats is een hotel met uitzicht op de 16de-eeuwse brug over de Drina. De rivier is de grens tussen het Servische landsdeel van Bosnië, en ‘moederland’ Servië. De Ottomaanse brug leverde de naam voor het beroemdste werk van de enige Joegoslavische Nobelprijs-winnaar Literatuur, Ivo Andric’ (1895-1975). Ze was ook de geliefde executieplaats voor Bosnisch-Servische paramilitairen tijdens de Bosnische burgeroorlog (1992-1995).

Milities met namen als ‘Witte Adelaars’ bezondigden zich in Visegrad aan het massaal afslachten, verkrachten en levend verbranden van Bosniakken (Bosnische moslims). Net als elders in het Servische deel van Bosnië waren ze grondig in hun etnische zuiveringen. Visegrad, voor de oorlog een stad met meer dan 65 procent Bosniakken, is vandaag voor 95 procent Servisch.

Dat het Joegoslavië-tribunaal verschillende hoofdverantwoordelijken voor de slachtingen in de stad veroordeelde, is een van zijn vele prestaties. Oorlogsmisdaden niet onbestraft laten, was de belangrijkste missie. Maar na 24 jaar en 161 aanklachten hanteren Haagse aanklagers en nationalisten op de Balkan nog steeds een andere definitie van succes.

Milorad Dodik, de nationalistische president van de Servische republiek in Bosnië, zei onlangs doodleuk dat het demoniseren van Serviërs het „enige doel” was van de Haagse rechtbank. In zijn regio, met grenzen die grotendeels samenvallen met de frontlinies in 1995, heten Bosnisch-Servische militairen en ‘cetniks’ (Servische ultranationalistische strijders) nog vaak gewoon beschermers van de lokale bevolking. Die was bang in een onafhankelijk Bosnië slachtoffer te worden van agressie door Bosnische moslims en Kroaten.

Rechter Fons Orie kijkt terug op 24 jaar tribunaal. Boeken over Srebrenica las hij niet. „Ik wilde me niet laten beïnvloeden.

Orthodox kruisbeeld

In april plantte een lokale veteranenorganisatie in Visegrad, met steun van de lokale autoriteiten, een 5,5 meter hoog orthodox kruisbeeld op een beboste heuvel boven de stad. Een eerbetoon aan Russische vrijwilligers die meevochten met de Bosnische Serviërs voor een Groot-Servië.

Toen Bosniakken, onder wie het grootste aantal slachtoffers viel, op een lokale begraafplaats een eigen monument optrokken voor de „slachtoffers van de genocide”, lieten de Servische autoriteiten het woord „genocide” prompt wegslijpen. Een Servische inwoner leverde commentaar voor de lokale media: „Het tribunaal in Den Haag heeft niet verklaard dat er genocide werd gepleegd in Visegrad.”

Zo ging het na vrijwel elke uitspraak: Servische, Kroatische en Bosnische nationalisten grepen de hun welgevallige vonnissen aan voor eigen doeleinden en brandden de hun onwelgevallige af.

„Niemand doorstaat de vergelijking met een groot man als Slobodan”, stelde Miroslav Tudjman, parlementslid voor de Kroatische regeringspartij HDZ, begin december bij een herdenkingsplechtigheid voor Slobodan Praljak in Zagreb. In een concertzaal daar brachten tweeduizend Kroaten een laatste groet aan de Bosnisch-Kroatische generaal die zelfmoord pleegde tijdens het voorlezen van zijn vonnis in Den Haag. Tudjman, zoon van oorlogspresident en vader van de natie Franjo Tudjman, was een van de aanwezigen, met een minister en een reeks partijleden. Den Haag had zich weer eens schuldig gemaakt aan het „degraderen van internationale gerechtigheid”, verklaarde hij.

Ook in EU-lidstaat Kroatië zijn oorlogsmisdadigers geen misdadigers, maar verdedigers. Als ze cynische of dolgedraaide moordenaars van andere burgerslachtoffers zouden zijn – worden ze een smet voor wie zich al die tijd achter hen schaarde. Dat is psychologisch ondraaglijk. Bovendien dreigt praten over hun misdaden zowel de aandacht af te leiden van de Kroatische slachtoffers als de oorlogsmisdadigers van de ‘anderen’. Die denktrant verklaart het alomtegenwoordige terugkaatsen van beschuldigingen tussen de machthebbers van de Balkan.

De Servische president Aleksander Vucic is een meester in het genre. Terwijl de tweederangspolitici van zijn partij oorlogsmisdadigers openlijk verheerlijken, speelt de voormalige ultranationalist Vucic, in de jaren negentig berucht om zijn haatdragende oorlogsverklaringen, het subtieler. „Servië heeft altijd respect getoond voor de slachtoffers van andere volkeren”, verklaarde hij nadat het tribunaal de Bosnisch-Servische opperbevelhebber Ratko Mladic in november tot levenslang veroordeelde. „Ik ben er niet zeker van dat anderen hetzelfde respect toonden tegenover de onzen.” Zo wordt het moment van gerechtigheid voor de Servische daders omgedraaid tot kaakslag voor Servische slachtoffers. Wie in Belgrado over Mladic of de Servische oorlogspremier Slobodan Milosevic begint, krijgt steevast een riedeltje terug geserveerd over de Servische burgerdoden bij NAVO-bombardementen tijdens de Kosovo-oorlog.

Pad naar verzoening

Bij „het effenen van het pad naar verzoening”, ook een doelstelling van het tribunaal, stuit je in de Balkan nog steeds op hobbels ter grootte van Visegrad of Srebrenica. Ook het „individualiseren” van de schuld, een van de doelen, is slechts ten dele gehaald. Door mannen als Mladic of Praljak persoonlijk verantwoordelijk te stellen voor hun misdaden, moest het tribunaal voorkomen dat de ex-Joegoslavische naties elkaar collectieve verantwoordelijkheid zouden toewijzen. Het was wellicht nooit een kansrijke onderneming. De oorlogen in Bosnië en Kroatie (1991-1995) herleidden veel Joegoslaven definitief tot Serviërs, Kroaten en Bosniakken, ook als ze zich voordien niet zo voelden.

In het chaotische scheldtheater werd het tribunaal bovendien zelf neergezet als betrokken partij. Elke Kroaat of Bosniak die vrijuit ging, bevestigde voor Servische tabloids het beeld van ‘Den Haag’ als anti-Servische samenzwering.

Op de dag van de veroordeling van Radovan Karadzic, politiek leider van de Bosnische Serviërs, voor genocide, was ik in Belgrado bij een toespraak van voormalig vicepremier Vojislav Seselj. Seselj, die Servische vrijwilligers ronselde voor de oorlogen in Bosnië en Kroatië (1991-1995), schreeuwde tussen de Bengaalse rookpluimen door zijn extreem-rechtse achterban toe: het „valse tribunaal” in Den Haag, bestuurd door „buitenlandse machten” had met Karadzic een „onschuldig” man veroordeeld tot 40 jaar. Een week later werd Seselj zelf vrijgesproken van oorlogsmisdaden door het tribunaal.

Mijn collega in Visegrad, een journalist uit Belgrado, gruwt van de nationaal-religieuze kladderadatsch. Hij omschrijft zichzelf nog steeds als Joegoslaaf en gedraagt zich ook zo. In Sarajevo leeft hij mee met de Bosniakse vader van een 11-jarig meisje, gedood door Mladic’ artilleristen. In Bosniakse of Kroatische plattelandskroegen is hij uiterst vriendelijk.

Maar ook hij bemerkt in het multiculturele Bosnië de signalen: de televisiezender die op staat, de krant op tafel of de bierreclames die dienst doen als nationale vlaggen. Ozujsko-bier: Kroatisch territorium. Sarajevsko-bier: leve Bosnië. Het beklemmende ‘onze jongens’-gevoel zorgt ervoor dat hij zich uiteindelijk comfortabeler voelt in Visegrad, achter een kroes Servisch bier, dan in door Kroaten of Bosniakken gedomineerde dorpen.

Nu die bekentenis weer een Serviër van hem maakte, vertelt hij hoe de omvang van de wreedheden begaan door Servische oorlogsmisdadigers een andere realiteit verduisterde. Dat ook zijn Servische vrienden en familieleden in Bosnië doodsbang waren. En dat ook Serviërs op gruwelijke wijze vermoord werden door Kroaten en Bosniakken in een oorlog met complexe ontstaansredenen.