De megalomane tentoonstelling Treasures from the Wreck of the Unbelievable van Damien Hirst, die van april tot begin deze maand te zien was in Venetië, was, zoals alle waarlijk grote kunst, in alles extreem. Zij was verspreid over twee complete musea en bestond uit honderden sculpturen van goden, helden, mythologische figuren en demonen van vaak gigantische omvang, die waren vervaardigd uit de kostbaarste materialen: brons, goud, zilver, jade en marmer uit Carrara.
Het was een tentoonstelling met een verhaal. De beelden waren zogenaamd de schatten van het Romeinse schip ‘de Ongelooflijke’ dat in de eerste eeuw na Christus was vergaan voor de kust van Oost-Afrika en dat in 2008 bij toeval was teruggevonden. Er werd een video vertoond van de moeizame bergingswerkzaamheden door duikers van de kolossale beelden van de zeebodem. In de tentoonstellingszalen hingen kleurenfoto’s van de bergingsoperatie. Er was een replica van het schip opgesteld met een interactieve reconstructie van de manier waarop de beelden in het ruim geborgen moesten zijn. Net als in een echt archeologisch museum was er ook voorzien in zalen met vitrines vol troep waar je snel aan voorbij loopt: gebruiksartikelen, potten en pannen, pollepels en muntjes die nu eenmaal ook waren gevonden.
De vergankelijkheid, dan wel de onvergankelijkheid van kunst werd gethematiseerd. Veel beelden waren beschadigd. De meeste vertoonden zichtbare sporen van een eeuwenlang verblijf op de zeebodem. Ze waren overdekt met veelkleurige wieren, schelpen, koraal, algen en zeesponzen. Maar dat was dus ook allemaal nauwkeurig in brons gegoten of in marmer uitgehakt. Als je daar goed over nadenkt, is dat ironisch. Echte oudheidkundige kunstschatten die echt van de zeebodem zijn opgediept, zouden worden schoongemaakt voordat ze in een museum worden tentoongesteld. Bij Hirst maakte het verval en de tekenen van vervlogen eeuwen een onvervreemdbaar deel uit van het kunstwerk.
Echt en nep
De tentoonstelling ging over echt en nep. In de fictieve context van een verzonnen verhaal over een gezonken schip en een berging werden uiterst tastbare, technisch volmaakte en duurzame beelden getoond die een verzonnen en een werkelijk verleden evoceerden. Het zichtbare verval was fictie, want die beelden waren gisteren gemaakt. Maar uiteindelijk was die aftakeling verre van fictief, want het refereerde aan de vergankelijkheid en het bederf die ons in de werkelijkheid omringen.
De tentoonstelling ging over kunst en kitsch en over de relatie tussen ambachtelijkheid en kunst. De technische perfectie van de sculpturen stond in schril contrast met wat doorgaans voor hedendaagse kunst moet doorgaan. Ik heb ook de Biënnale bezocht in Venetië, waar een staalkaart wordt getoond van de moderne avant-garde. Grote gekleurde bollen van papier-maché. Schoenen aan een touwtje. Honderden gekleurde cassettebandjes op een stuk karton gelijmd. Treasures from the Wreck of the Unbelievable was een kolossale opgestoken middelvinger naar die dilettanten met hun ideetjes en knutselwerkjes en stelde tegelijkertijd de vraag wat dan wel de moeite waard is om in een museum tentoon te stellen. Staat de combinatie van technische perfectie met de kostbaarste materialen garant voor waardevolle kunst? Eeuwenlang is dat wel zo geweest. Hirst stelde het hedendaagse dedain voor ambachtelijkheid aan de kaak. En moet iets per se eeuwenoud zijn om waarde te hebben? Als de sculpturen van Hirst werkelijk tweeduizend jaar oud waren, zouden ze tot de belangrijkste kunstschatten van de mensheid behoren. Dat waren ze niet. Ze waren gisteren gemaakt. Maar ze waren net zo volmaakt als de beste kunst van tweeduizend jaar geleden. Vinden we ze desalniettemin minder waardevol, wellicht omdat ze te nieuw zijn en te veel glimmen? Dan levert Hirst er het verval en de sporen van de tand des tijds bij.
Mythevorming
De tentoonstelling ging over mythevorming en de behoefte aan verhalen. De beelden imponeerden niet alleen door hun omvang en kwaliteit, maar ook door hun gezamenlijke evocatieve kracht van een stoerdere en glorieuzere tijd vol helden, avonturen en mysterie. Zij lieten zien wat wij hebben verloren in deze tijd waarin wij alles denken te weten over alles en geen helden of goden meer nodig menen te hebben.
We hebben niet eens verhalen om over te leveren aan de toekomst
Een constante in het hele oeuvre van Damien Hirst is de maxime memento mori. Dood en vergankelijkheid woekeren in zijn werk. Treasures from the Wreck of the Unbelievable tilde die thematiek naar een hoger niveau en stelde de vergankelijkheid van onze beschaving ter discussie. Want als je de zogenaamde overblijfselen ziet van een cultuur die verloren is gegaan, kan de vraag in je opkomen wat er over twintig eeuwen van onze beschaving zal zijn overgebleven. Dat is een ongemakkelijke vraag. Wat zullen ze in de toekomst van ons in een museum zetten? Alles wat we maken, is gemaakt om kapot te gaan, zodat we blijven consumeren. En die papier-machébollen en schoenen aan touwtjes gaan het ook niet redden, denk ik. Het grootste bouwwerk dat we maken, is het World Wide Web. Dat is het monument van onze generatie. Maar het web is zo vluchtig als het immaterieel is. Ik kan nu mijn leuke digitale vakantiefoto’s al niet terugvinden die ik ooit heb gebackupt op een server die niet meer bestaat. Het is goed dat mijn gedichten die ik in Word 4.0 heb geschreven zijn gepubliceerd met inkt op papier, want mijn huidige tekstverwerker kan die bestanden niet meer openen. Een kleine stroomstoring volstaat om ons hele wereldwijde web weg te vagen. Ons gehele geheugen is zo vergankelijk als een stroompje elektronen in een microchip. Geheugen bestaat niet zonder materie. Dat laat Hirst zien. Daarom heeft hij voor de edelste en onvergankelijkste materialen gekozen. De kans dat uitgerekend zijn met opzet beschadigde beelden in de toekomst de enige relicten zullen blijken uit onze tijd, is niet denkbeeldig.
We hebben niet eens verhalen om over te leveren aan de toekomst. We hebben geen mythen meer. Ja, Mickey Mouse misschien. Of Pluto. Hirst heeft hen laten zien. Ze zijn beiden zogenaamd teruggevonden in het wrak op de zeebodem in de vorm van levensgrote bronzen sculpturen. Ze zaten onder de schelpen, koraal en zeesponzen. In de artikelen en recensies die ik over de tentoonstelling heb gelezen, werd dit geïnterpreteerd als postmoderne ironie of humor. Maar als Mickey Mouse en Pluto de enige universele referentiepunten zijn van onze cultuur, en dat zijn ze, valt er weinig te lachen. Het contrast met al die goden en helden uit glorieuzere epochen wordt dan wel erg groot. En dan nog iets. Onze Mickey Mouse en Pluto zijn niet van brons. Ze bestaan uitsluitend op celluloid en goedkoop papier.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/04/0804zat_test_hirst1.jpg)
Ik liep de zalen van Treasures from the Wreck of the Unbelievable binnen alsof ik een jongensboek opensloeg en ik werd daadwerkelijk meegesleept door het avontuur. Maar geleidelijk aan drong het besef tot mij door dat ik oog in oog stond met de dood van onze cultuur en het einde van onze beschaving. Alles van waarde ligt met het patina van eeuwen overtrokken in het verleden. Hirst drukt ons met de neus op de feiten door ons een verzonnen verleden voor te schotelen. Als iets maar oud is, zetten we het in een museum. Maar we begrijpen niet dat we zelf in een museum leven en dat we niets produceren wat zal glimmen in de pronkzalen van de musea van de toekomst. In het breekbare, zuchtende, zinkende Venetië was Treasures from the Wreck of the Unbelievable de zwanenzang van het avondland. Een extreme, groteske, fantasievolle evocatie van ons werkelijke en gedroomde verleden, dat was het laatste, onherhaalbare grote gebaar.