Nee! Niet nóg een stuk over Thierry Baudet, ook nog eens aan de vooravond van Kerstmis en de kribbe. En net nu het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft laten zien dat Nederland helemaal niet rechtser is geworden – wat de fixatie op onze ondergang nogal relativeert.
Nu kun je het SCP afdoen als een cultuurmarxistische mantelorganisatie (een Planbureau, dan weet je het wel). Maar je kunt dit rapport ook zo lezen: rechts is dan niet groter geworden, maar heeft wel een duidelijker stem gekregen, zij het een nogal schrille.
Of juist een heel beschaafde, met pianoklanken en de geur van lavendel.
En dan zijn we toch weer bij Baudet, die in weerwil van de modale voorspoed die uit het SCP-rapport spreekt, een apocalyptisch verhaal over Nederland verkondigt, een land dat volgens hem naar de afgrond glijdt.
Columnist Coen Teulings toonde zich vorige week verontrust over de „eindeloze fascinatie” van de media voor Baudet, ook in deze krant: portretten, een stuk over zijn netwerk én een interview. „Vindt de redactie echt dat deze man [...] een groot intellectueel is die Den Haag de maat kan nemen?”, vroeg hij geprangd. Mijn collega bij de Volkskrant ging verleden week ook al in op de aandacht voor Baudet; dus blijkbaar gromde ook daar het ongenoegen.
Heftige reacties zijn ook logisch, gezien de onbekommerd provocatieve stijl van Baudet, die graag de ‘elite’ epateert (het is júllie schuld, verweet hij al eens een volle Clingendael-zaal, die het deemoedig aanhoorde). Ook als columnist voor NRC (2011-2012) verdeelde hij de meningen al hevig. Trouwens goed om dat nog even in herinnering te brengen, zeker voor wie NRC zo consequent links vindt: het was deze krant die hem een nationaal podium gaf.
In de recente aandacht speelt een algemeen journalistieke neiging: Baudet is het nieuwste feestje in de buurt en dus een mediamagneet (waar is Jesse Klaver, de vorige magneet, eigenlijk gebleven?). Maar de jonge rebel Baudet is bovendien een onverwacht succesvolle invoeger op een rechterrijstrook waar het toch al behoorlijk druk is.
Is de reactie van de krant daarop een vorm van overcompensatie uit angst om iets te missen? Of een teken dat nationaal-populisme het nieuwe normaal is geworden, zoals Teulings vreest?
De hoeveelheid stukken zegt dan nog niet zoveel. Want als Teulings gelijk heeft en Baudet „een nieuw stadium in het Nederlandse populisme” is, met uitspraken die we kennen uit „redevoeringen in de jaren dertig”, dan is alle hens aan dek juist geboden. Volkskrant-columnist Dirk-Jan van Baar verbaasde zich erover dat bij het optreden van Baudet niet „alle alarmbellen afgaan”.
Ook los van de vraag of je bij Baudet alarmbellen hoort of de trompetten van een nieuwe wereld, is er voldoende reden voor gerichte aandacht en onderzoek, al heeft hij maar twee zetels. Zijn partij heeft aantrekkingskracht op PVV- én VVD-kiezers, hij bespeelt de publiciteit met fortuynistisch talent en hij beschikt over een netwerk. Zijn stijl is een eigentijdse mix van cultuurkritiek en cabaret die ook kenmerkend is voor alt right in de VS. Maar, zoals columnist Tom-Jan Meeus opmerkte: als politicus kun je geen ‘grappen’ blijven maken zonder dat ze stollen in ernst.
In een toelichting zegt Teulings dat hij vooral vindt dat NRC niet moet meewerken aan het salonfähig maken van opvattingen die, wat hem betreft, van dezelfde laakbare orde zijn als het ‘minder, minder’ van Wilders. Een liberale krant moet dan een streep trekken.
Dat is een normatief punt, en dat zou dus allereerst iets moeten zijn voor het Commentaar. Maar hoe zit het met de berichtgeving? Die moet scherp zijn, maar ook objectief. Feiten gaan voor. „Wij zijn er niet om politici groot of klein te maken”, zegt chef Den Haag René Moerland, „we willen nieuwsgierig en kritisch zijn tegenover iedereen.”
Is dat gelukt? Eerst die kwantiteit. Ja, de stukken die Teulings noemt, kwamen zo snel na elkaar dat het iets had van een inhaalmanoeuvre. In de campagne besteedde NRC juist opvallend weinig aandacht aan Baudet en zijn partij. Jan Roos (wie kent hem nog?) kreeg meer kolommen. Na zijn entree in de Kamer stak de krant van wal – en belandde van alles in de Baudet-maalstroom. Inclusief een al veel eerder bedacht portret van zijn promotor, rechtsfilosoof Paul Cliteur, bij de verkiezingen lijstduwer van Baudets partij.
Dan de inhoud. Het uitvoerige en feitelijke artikel over zijn netwerk dat de krant bracht, was zeker relevant. Baudet draagt een ideologie van, zoals columnist Hubert Smeets het noemde, de ‘Nationalistische Internationale’. Het recente grote interview met Baudet, waar hij na langdurige weigering vrij plotseling mee instemde, werd in De Telegraaf afgebrand door VVD-coryfee (en Baudet-bewonderaar) Hans Wiegel, die zelf ooit furore maakte als jong Kamerlid. Hij zag allemaal „goedkope” en „suggestieve” vragen die NRC nooit aan andere Kamerleden zou stellen.
Dat gesprek was zeker niet onkritisch, maar op onderdelen juist niet vasthoudend genoeg, vond ik, zoals over Baudets vrees voor „homeopathische verdunning” van het volk of zijn cultuurpessimisme. Er werd over doorgepraat, vertellen de auteurs, maar veel sneuvelde omdat de focus van het stuk lag op zijn Kamerwerk. Moerland verdedigt dat: „Met gehakketak erger je de lezer al snel. Nu gaf het stuk een goed beeld van wat hij denkt en wat hem beweegt.”
Toch, alles bij elkaar genomen was het nu in korte tijd heel veel, dus ik kan me de onrust van Teulings indenken. De aantrekkingskracht van Baudet vraagt om verslaggeving, maar ook om kritiek en exegese. Minder om baudismen dus dan om scherpe baudologie.