Hij vergelijkt een strafzitting wel met een speldenkussen. „Er zijn tal van belangen en gevoeligheden waar je als rechter tussen door moet laveren.” Zittingen zijn complexer geworden, zegt strafrechter Gerlof Meijer (59) . Zeker sinds het slachtoffer een belangrijkere positie heeft gekregen in het strafrecht. „Zeg je als rechter bijvoorbeeld: ik geef nu het woord aan het slachtoffer, dan zal de advocaat van een ontkennende verdachte je meteen corrigeren. Zijn cliënt ontkent, is de rechter soms vooringenomen door al uit te gaan van het slachtofferschap?”
Een speldenkussen of mijnenveld dus. Maar Meijer houdt ervan. „Als de rechtszaak begint, staan al mijn sensoren op scherp.” Een goede rechter, heeft hij door de jaren heen geleerd, heeft oog voor wat er in de zaal gebeurt. Het zal hem niet gebeuren dat hij mist dat een verdachte wil bekennen, zoals hij wel eens meemaakte.
Sinds een jaar geeft Meijer naast zijn werk als strafrechter ook (uitverkochte) theatercolleges. In zijn voorstellingen schetst hij de dilemma’s waar rechters voor geplaatst worden. „Soms is er wel bewijs, maar geen overtuiging. Het kán ook anders zijn gegaan. Wat doe je dan? Je kunt iemand niet een beetje veroordelen.” En neem alleen al het gegeven dat twee van de drie rechters soms iets vinden, en de derde niet. „De beslissing is ook dan: ja of nee.”
Het is nodig om het werk van rechters uit te leggen, vindt Meijer. Er is vaak kritiek op rechters die te laag straffen. Hij wil laten zien hoe een rechter tot zijn oordeel komt. „Strafrecht is ontzettend belangrijk voor het gevoel van rechtvaardigheid in Nederland.”
Het publiek in het theater is doorgaans hoogopgeleid en welwillend. Het liefst wil Meijer de rechtspraak uitleggen aan een andere groep: de mensen met een sterke mening maar niet per se veel kennis over de rechtspraak. „Ik geloof dat ik iets teweeg breng in het theater, maar ik wil ook de groepen die daar niet komen bereiken.”
Ik besefte langzaam wat voor egoïst ik was geweest
Dat Gerlof Meijer rechter zou worden, lag in zijn jeugd niet voor de hand. Hij groeide op als zoon van twee dove ouders. Zijn vader was volgens Meijer niet alleen „gehoorgestoord” maar ook anderszins „beperkt”. Thuis werd Gerlof op z’n zachtst gezegd, „niet gestimuleerd”. „Als ik niets uitvoerde op school, zei mijn vader: dan stop je toch en ga je in de fabriek werken?” Dat was niet bedoeld als dreigement maar als reële optie. Zijn vader werkte zelf ook in de fabriek. Meijers moeder was huisvrouw. Hun leven speelde zich af in de dovengemeenschap. Ze kenden elkaar van de dovenvereniging. Toen hun kinderen nog klein waren, gingen ze zonder hen op vakantie – georganiseerde reizen met andere doven.
Rot geschaamd
Meijer vindt het nu vreselijk, maar zijn hele jeugd heeft hij zich „rot geschaamd” voor zijn dove ouders. Voor de vreemde klanken die zij uitstootten bij het praten. Zijn jongere zus hielp hun ouders, door in gebarentaal te tolken bij school, arts of andere instanties. Gerlof heeft nooit gebarentaal willen leren. Hij schaamde zich te veel om met gebaren te willen praten. Zijn ouders moesten zien wat hij zei, door te liplezen. „Dat is ongetwijfeld de reden dat ik nu zo goed articuleer.”
Ook verder maakte hij weinig van zijn jeugd. „Ik was het vervelende jongetje in de klas, pestte de juf.” Maar hij schreef ook wetsvoorstellen toen hij zestien was. Over abortus en euthanasie. Zijn opa was de enige die iets in hem zag. Die zei: ‘jij wordt wethouder of rechter’. „Ik geloof niet dat ik toen dacht dat zoiets reëel zou kunnen worden.”
Meijer vertelt open over zijn jeugd en zijn gevoel daarbij. Hij is niet bang voor hoe het in de krant komt. Hij is, zegt hij „niet bezig om heel te blijven”. Hij maakt de indruk van iemand die de schaamte voorbij is. Toch is dat niet zo, zegt hij. „Ik heb uit mijn jeugd een sterk gevoel van minderwaardigheid overgehouden”. En een gevoel van onveiligheid, dat ook. Angsten, bijvoorbeeld voor ziektes, kunnen met hem aan de haal gaan. Meijer wil „niet te veel psychologiseren”, maar als hij als kind huilde, kwam er niemand. Zijn ouders hoorden het simpelweg niet.
Toch waardeert Meijer zijn jeugd met een 8. Hij maakt zijn ouders geen verwijten. „Ze stonden nooit langs het voetbalveld, maar de vrijheid die ik had, heb ik als geweldig ervaren.”
Rotzooi trappen op de middelbare school
Op de middelbare school was hij vooral bezig met rotzooi trappen. Hij zakte af van havo naar mavo, en kwam daar pas na vijf jaar vanaf. Na de MEAO werd hij medewerker bij het Gak in Apeldoorn. En daar kreeg hij – „geen idee waarom toen, waarom daar, het werk was best leuk” – de geest. Hij begon opleidingen te volgen naast zijn werk, zoals staatsrecht, en een opleiding tot griffier. „In die tijd werd net de Open Universiteit opgericht, waardoor ik zonder vwo-diploma toch rechten kon gaan studeren.”
Ook zijn geweten ontwikkelde zich toen pas, zegt hij. „Ik begon langzaam te beseffen wat een egoïst ik was geweest, op school maar ook door mijn ouders niet te willen helpen, door me voortdurend voor hen te schamen. Als ik nu denk aan wat ik had kunnen betekenen voor mijn moeder… Als ze nu nog leefde zou ik haar aan alle kanten kunnen helpen.” Zijn moeder overleed toen zij 47 was en hij 21, voordat het hem goed begon te gaan. Zijn vader leefde langer, maar Gerlof heeft bij hem nooit trots waargenomen over zijn carrière als rechter. „Ik heb me wel eens afgevraagd of hij jaloers was op wat ik deed en hoe ik me ontwikkelde.”
Het kán ook anders zijn gegaan? Wat dan? Je kunt iemand niet een beetje veroordelen
Sinds 1993 is Meijer strafrechter bij de rechtbank in Zwolle (nu Overijssel). „Bij de sollicitatie vroeg een van de rechters: ‘U hebt Em-Ee-Aa-Oo gedaan?’ Ik denk niet dat hij ooit eerder een sollicitant had gezien met die vooropleiding.” Aarden op de rechtbank ging niet vanzelf. „Ik ervoer een enorme kloof. Ik heb altijd gevoeld dat ik bagage miste: de mores van hoe je met elkaar omgaat op universitair niveau.” Zijn sociale antennes waren simpelweg niet ontwikkeld, zegt hij.
Op zijn – gedeelde – werkkamer hing hij op de eerste werkdag een grote poster van The Cure op. „Zonder te informeren naar de muzieksmaak van mijn kamergenoot.” Hij was een olifant in de porseleinkast, vindt hij terug kijkend.
Levellen
Voordelen van zijn achtergrond zijn er ook, denkt hij. „Ik kan goed levellen met mensen. Ik denk dat ik op een eenvoudige manier kan communiceren, ook met mensen die laag opgeleid zijn.”
Inmiddels kent hij de belangrijkste omgangsregels uit de rechterlijke macht. „Kijk eerst hoe de hazen lopen – deed ik niet.” En: als je geschoren wordt, moet je stilzitten. „Deed ik ook niet”. Ik zei altijd: ‘ja maar’ als ik kritiek kreeg.” Ook andere ongeschreven codes overtrad hij. Hij bleef met de griffiers lunchen, in plaats van met de rechters.
„Ik had het fijn gevonden”, zegt hij, „als één van de oudere rechters me eens vaderlijk had gecorrigeerd in mijn beginjaren. Als die had gezegd: ‘Gerlof, wat jij gisteren deed… dat is niet zo handig, hier- en daarom’.”
Uiteindelijk kwam er toch een – hardhandige – correctie op zijn gedrag, toen hij solliciteerde op de functie van vice-president van de rechtbank. „Er waren drie functies. Zeven mensen solliciteerden. Op de voordracht stonden zes namen in volgorde van geschiktheid.” Zijn naam stond er niet tussen.
Toen hij uitleg vroeg, kreeg hij die van een leidinggevende.
„‘Gerlof’, zei die, ‘jij bent niet vice-president-fahig’.”
Waarom niet, wilde Meijer weten. „‘Gerlof, die shirtjes van jou in de zomer… Wij dragen hier pakken.’” Meijer interpreteerde het gesprek als een advies om meer grijze muis te zijn.
Ook nu denkt Meijer, zal er vast kritiek op hem en zijn theatercolleges zijn. Een deel van de rechters vindt dat rechters alleen moeten spreken door hun vonnis. Het gaat om het ambt, niet de persoon. Daarom draagt een rechter ook een toga.
„Dus ja, die kritiek is er vast.”
Maar te horen krijgt hij die niet.