Geen klassen, vakken, toetsen of huiswerk voor de 170 leerlingen die naar Agora in Roermond gaan. Volgens schoolleider én kunstenaar Sjef Drummen bereid je kinderen namelijk het beste op de toekomst voor door ze, met goede begeleiding, hun eigen studiepad te laten volgen. ‘Agile leren’, grapt Drummen, die sinds 2003 bezig is deze onderwijsfilosofie vorm te geven. „Door kinderen regelmatig in onzekere situaties te brengen ontwikkelen ze gaandeweg een houding van: ik ga de wereld veroveren.” Dat past bij een tijd die zo snel verandert, vindt hij. „Zo’n instelling is meer waard dan een 8.5 voor een bètapakket.”
Hoe dat er in de praktijk uitziet? De dagen op Agora beginnen om negen uur met een half uur debatteren over actuele onderwerpen. Daarna houden de leerlingen, van 12 tot en met 18 jaar en van alle niveaus, zich bezig met persoonlijke leervragen (‘challenges’) die ze zelf bedenken. „Die variëren van: ‘Waarom is mijn zusje aan leukemie overleden’, tot: ‘Hoe kweek je aquariumvissen’”, legt Drummen uit. De ene vraag leidt weer tot nieuwe vragen en zo zijn kinderen gemiddeld met zes challenges tegelijk bezig. Docenten (‘coaches’) bewaken het leerproces en inspireren de leerlingen met allerlei masterclasses. Na de middagpauze is er een half uur stilte: digitale middelen zijn taboe en bijna iedereen leest een boek. „Goed voor de after dinner dip”, aldus Drummen.
Grenzen moeten vervagen
Een aantal leerlingen kwam laatst met het voorstel een meditatieruimte in te richten. Ook beschikt de school over een bakkerij, restaurant, dans- en geluidsstudio en kunstateliers. „Ze moeten zich op school net zo fijn voelen als thuis zodat de grenzen tussen alle werelden waarin ze actief zijn – school, thuis, de straat en virtueel – steeds meer vervagen”, zegt Drummen. In de middag volgen leerlingen masterclasses die op reguliere vakken lijken: ethiek, kunst of wetenschap. Dat is een vrije keuze, maar als je je ervoor inschrijft ben je verplicht mee te doen. Die vrijwillige deelname wordt overigens wat minder vrijwillig als een leerling zich volgens zijn coach niet optimaal ontwikkelt, zegt Drummen.
In het twee jaar geleden verschenen boek Scholen om van te leren worden nog zeven andere Nederlandse scholen genoemd die experimenteren met nieuwe vormen van onderwijs. Ze kenmerken zich door op maat gemaakte leerplannen, veel autonomie en keuzevrijheid voor leerlingen en speciale aandacht voor vaardigheden als leren plannen, samenwerken, reflecteren en presenteren.
Ton Wilthagen, hoogleraar arbeidsmarkt, is ervan overtuigd dat deze nieuwe vormen van onderwijs de toekomst hebben. „Experimenten zoals op Agora zijn nodig om te voorkomen dat de scheidslijnen in de samenleving groter worden. En kinderen die goed met verandering om kunnen gaan hebben een voorsprong.” De meest merkbare veranderingen op dit moment zijn de gevolgen van digitalisering, zegt hij. „Ook iemand die toiletten schoonmaakt moet zich tegenwoordig inklokken, zodat de baas ziet hoe laat hij of zij start, weggaat en of er alweer nieuwe schoonmaakmiddelen moeten worden besteld. Iedereen merkt die verandering.” Lang verhaal kort: de economie wordt een digitale economie. En dat wil niet zeggen dat iedereen straks it’er is, maar wel dat in bijna elke baan enige kennis van technologie vereist is, verwacht Wilthagen.
Een grote zorg van de hoogleraar is dan ook dat Nederland er maar niet in slaagt de nieuwe generatie programmeertaal bij te brengen. Wilthagen pleit daarom voor verplichte programmeerlessen op school. „‘Mijn kind wil de techniek helemaal niet in’, zeggen ouders mij dan. Maar programmeren moet je niet zo smal opvatten”, legt hij uit. „Het betekent vooral dat je straks in staat bent goed om te gaan met technologie, ongeacht je baan. Dus dat je als thuiszorgmedewerker bijvoorbeeld met de robot kunt omgaan, die je meeneemt naar patiënten.” De hoogleraar vindt dat we een voorbeeld moeten nemen aan landen als Finland, Zuid-Korea, China en Rusland, waar dit soort lessen wél gegeven worden.
Levenslang leren
Werken in de toekomst gaat over van waarde blijven, denkt organisatiepsycholoog Aukje Nauta. Het is volgens Nauta, die als wetenschapper verbonden is aan de Universiteit van Amsterdam, tegenwoordig minder belangrijk hoeveel diploma’s je kinderen hebben en hoe snel ze in staat zijn hogerop te komen. „Het gaat er nu om in hoeverre het ze lukt om een leven lang door te leren, zichzelf te ontwikkelen en hun hart te volgen.” Ouders zouden hun kinderen daarom kunnen aanmoedigen om niet voor een bepaald beroep te gaan, maar om vaardigheden te leren die voor elk beroep handig zijn, zegt Nauta. „Voor groepen praten, sociaal vaardig en creatief zijn.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/10/data20941591-63532a.jpg)
Als wetenschapper is Nauta voortdurend bezig met het doorbreken van muren – vooral die tussen werken en leren. „Je kunt je pas goed voorbereiden op de toekomst als je een realistische kijk hebt op wat zich in de werkpraktijk afspeelt.” Daarom stuurt ze haar studenten altijd het veld in om ‘actieonderzoek’ te doen. „Daar zoeken ze dan in een later stadium de juiste wetenschappelijke theorieën bij, of ze bouwen hun eigen theorie.” Werken moet volgens Nauta dus niet alleen draaien om continu leren, maar in elke studie zou ook een deel werk- of praktijkervaring moeten zitten. Daarnaast is ze voorstander van meer vrije experimenteerruimte voor leraren. „Zodat ze de mogelijkheid krijgen om een keer een programmeerstudent in te huren die kinderen programmeerles kan geven.” Eigenlijk zouden we allemaal eens gastdocent moeten zijn, meent Nauta. „Van doceren leer je het allermeest, en dat kan al aan een kleuterklas. Een win-winsituatie, zowel voor de kleuters als voor jezelf.”
Door de toenemende digitalisering verdwijnen onder meer veel administratieve banen. Tegelijkertijd worden de banen die overblijven complexer en vereisen ze een hoger niveau van opleiden. Neem de operatieassistent die opeens samen met een chirurgische robot opereert en dus moet snappen hoe dat technisch werkt. „Laten we er daarom voor zorgen dat mensen altijd kunnen blijven doorleren”, stelt Wilthagen. Hij wijst erop dat er nu al bedrijven zijn die alleen nog hbo-niveau accepteren. In het regeerakkoord zit een plan om iedere werknemer een individueel scholingspotje te geven, maar die kun je alleen gebruiken als je een startkwalificatie (een diploma havo, vwo, mbo niveau 2 of hoger) hebt. En dat laatste is dan weer een slecht plan, meent Wilthagen. „Juist de kinderen die in eerste instantie op een laag niveau beginnen, moeten hun hele leven de mogelijkheid houden zich te blijven ontwikkelen, zonder dat ze daarmee in de problemen komen met studieleningen.” Ook benadrukt Wilthagen net als Nauta dat vaardigheden als creativiteit, inlevingsvermogen en ondernemerschap (zogenoemde soft skills) steeds belangrijker worden, omdat dat de manier is waarop mensen zich kunnen blijven onderscheiden van robots. „Met alleen maar digitale competenties red je het namelijk ook niet.”
Matchen op taken
Terug naar Roermond, waar het leren van die ‘soft skills’ centraal staat. Volgens Sjef Drummen wordt het steeds gebruikelijker naar „het totaal van de mens” te kijken, en niet alleen naar zijn vakkennis. „Als ik een vakman moet afleveren bij een bakker, dan wordt nog steeds gekozen voor degene die een 9 heeft voor patisserie. Passender bij deze tijd is het om iemand aan bevelen die voor patisserie misschien een 7 heeft, maar wel gegarandeerd iedere dag om 4 uur ’s morgens aanwezig is – iemand met doorzettingsvermogen.”
Drummen bereidt zijn leerlingen overigens weliswaar op innovatieve wijze voor op een onzekere toekomst, ze moeten nog wel gewoon eindexamen doen én aan de slag op een arbeidsmarkt die vooralsnog een vrij traditionele beroepsstructuur heeft.
Het wordt dus hoog tijd die traditionele arbeidsmarkt sneller om te vormen, meent hoogleraar Wilthagen. „In Nederland kun je nu nog niet werven en matchen op taken en competenties.” Als het type opleiding zoals op Agora de standaard wordt, dan moeten we zorgen dat het systeem van werk vinden ook verandert, zegt hij.
Een laagdrempelige stap waar veel scholen vandaag nog mee kunnen starten, is het invoeren van een vak als ‘arbeidsmarktkunde’, vindt Wilthagen. „Een soort interactieve les waarin kinderen leren wat werken in de praktijk betekent. Laat hen zien wat het inhoudt om een flexcontract te hebben, zzp’er te zijn, of wat het betekent om via een platform te werken, zodat kinderen nu al leren nadenken over hoe zij straks van betekenis kunnen zijn. Daar moet je niet mee wachten tot het beroepsonderwijs.”