Er was eens een jongen die zich verstopte onder zijn bed. Hij wilde niet gezien worden, of toch wel – maar het kon niet, want hij had een vissenstaart. Hij was een monster. Van zijn vader moest hij niet zeuren, hij moest erop leren lopen, het was maar een vergroeiing. Sindsdien hopst hij door de torenkamer, eenzaam en vergeefs, ver weg van de rest van de wereld.
Annet Schaap (1965) moet even lachen voor ze antwoord geeft op de vraag of ze een favoriet sprookje heeft. „Toch wel ‘De kleine zeemeermin’. Of ‘De wilde zwanen’… En eigenlijk nog veel meer van Hans Christian Andersen”, zegt ze, in haar Utrechtse atelier. „Hoezo?”
Je boek ‘Lampje’ is nogal sprookjesachtig. En je kunt er een variatie op ‘De kleine zeemeermin’ in lezen, dus ik vroeg me af of dat je favoriete sprookje was. En waarom dan.
„Nou, ik ben meer een Andersen- dan een Grimm-mens. Vanwege de mooie droefheid in die sprookjes. Ze zijn lastig om te lezen hoor, hyperromantisch, maar wat er verteld wordt is prachtig, ‘De kleine zeemeermin’ voorop. Ik houd van het gevoelige, triestige sprookje. Dat vertelt je meer dan een verhaaltje, het zijn heel diepe symbolen.”
Dus het was wel duidelijk dat je eerste kinderboek een sprookje zou worden?
„Ja, nou, ik had wel schroom. Ik dacht: daar kun je in deze tijd niet meer mee aankomen. Maar dat is wel het soort kinderboek waar ik als kind veel van hield, Paul Biegel, Tonke Dragt. In opstellen schreef ik al romantische sprookjesscènes: ‘De graaf krijste het uit’, en zo. Zó mooi! Ik groeide op in een vrij onromantische omgeving, een gezin waar nooit iemand krijste, en zeker geen graaf. Ik had dat verlangen… Maar dat moest ik me niet in mijn hoofd halen.”
Haar kinderboek Lampje is zelf een sprookje – over een meisje dat bij een vuurtoren woont met haar ongelukkige, drankverslaafde vader, tot de dag dat er iets vreselijk misgaat: het gaat stormen terwijl de lucifers op zijn, dus het licht blijft uit en een schip slaat op de rotsen. Lampje, het meisje dat elke dag met lucifers de vuurtorentrap beklom, wordt uit huis geplaatst. Ze komt terecht in een grote villa, waar in de torenkamer een vreemde jongen woont.
Ook het verhaal om Lampje heen is op weg een successprookje te worden. Schrijver Annet Schaap was voorheen altijd de illustrator van wie vrijwel ieder Nederlands kind het handschrift kende: haar zwierige tekeningen staan al decennia in de populairste kinderboekenreeksen, van Jacques Vriens, Francine Oomen, Janneke Schotveld. Maar toen debuteerde ze dit voorjaar met Lampje en dat bleek een van de mooiste boeken van het jaar, misschien zelfs in jaren. Iedereen viel in katzwijm: recensenten, boekhandelaren, lezers, veel lezers, jong en oud, buitenlandse uitgevers, de jury van de tweejaarlijkse Nienke van Hichtumprijs.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/04/lampjegroot.jpg)
En dan te bedenken dat Schaap er al zo’n twintig jaar van overtuigd was dat haar schrijfambities „een afgesloten avontuur” waren, dat was „mislukt”.
Droomde je er als kind van om schrijver te worden?
„Nou, nee, schrijver worden, dat hoefde je niet in je hoofd te halen, dacht ik. Ik heb altijd een groot ontzag gehad voor schrijvers. Alsof de schrijver een betere, slimmere mensensoort was. Mannen, vooral, die goed konden nadenken.”
Werd je met dat idee opgevoed?
„Ja, zoiets. Ik groeide op in huizen vol boeken, van mijn opa en mijn vader. Mijn moeder was juf en bibliothecaresse. Boeken waren belangrijk.”
Maar daar paste voor een meisje geen schrijfambitie?
„Toen ik eens zei dat ik schrijver wilde zijn, werd dat niet erg serieus genomen. Mijn ouders zeiden niet: dat kun je vast niet. Eerder: wat dénk je wel niet?”
Dus het zou geen schrijfcarrière worden. „Ik kon leuk tekenen, dus het was gemakkelijk om daar iets mee te gaan doen. Het voelde niet heel erg als een roeping, maar als iets wat ik toevallig kon.” Ze ging, opgegroeid nabij Utrecht, naar de kunstacademie in Kampen. „Toen wilde ik nog een heftig kunstenaar worden. Maar dat durfde ik ook niet. En omdat ik toch iets met boeken wilde, ging ik illustratie doen. Het was leuk hoor, het was de tijd dat je leerde dat je je vooral niets moest aantrekken van het publiek. Na mijn afstuderen ging ik met grote naakten langs bij een kinderboekenuitgeverij. Wonderwel zag iemand iets in me.”
De rest is geschiedenis: ze werd illustrator. Tot er eens – jaren negentig, Schaap tekende affiches en folders voor een jeugdtheatergroep – iemand voorstelde dat zij een toneelstuk zou schrijven. „Toen ik naar huis fietste ging er een gevoel van whoahhhh door me heen. Die verrukking, die kende ik van tekenen helemaal niet.”
Eindelijk je lotsbestemming gevonden.
„Ik denk het wel. Het deed me ook heel veel. Als iemand iets zei over m’n kunst was dat belangrijk, maar dit was zo mogelijk nog belangrijker. Het zégt ook meer, wat je schrijft. Maar dat liep na een jaar of vijf vast.”
Een steeds schreeuweriger wordend stemmetje in Schaaps hoofd vond alles wat ze maakte waardeloos. Vanaf dat moment, nu zo’n vijftien jaar geleden, legde ze zich weer volledig toe op tekenen. „Dat kon wél. Ook vanwege een verantwoordelijkheid die je dan niet hebt: iemand anders heeft het al bedacht. Als het dan niet goed is – ik ben heel gevoelig voor kritiek – kon ik zeggen: tja, de schrijver heeft het bedacht.
„Ik kon in de marge opereren. Verstopt is veilig. Mensen vroegen me wel of ik dat dan niet erg vond, dat de schrijver alle aandacht kreeg. Neuh. Ik had wel zelf die aandacht willen hebben, maar dan met iets anders. Toen ik eens bij een prachtige boekencollectie stond, grote leren banden tot aan het plafond, realiseerde ik me: ik wil zo ontzettend graag mijn plek tussen de boeken hebben.”
En toen zag ze het licht?
Nee, toen kwam Lampje nog niet. „Ik had wel een verhaal bedacht nadat ik op reis een vuurtoren had gezien op een schiereiland, met een huisje ernaast, en me daar een meisje bij had voorgesteld – ik dacht: ooit, op een dag…” Eerst kreeg ze nog last van haar hand. „Maar bij de dokter bleek er niets mis, geen peesontsteking of iets. Dus het was psychisch. Wat me dwarszat was dat ik wilde schrijven.”
Toen klopte Lampje aan. Annet Schaap staat op en pakt een van de grote kladboeken waarin ze de eerste zinnen uit Lampje opschreef, vrijwel zonder doorhalingen. Heel soms een tekeningetje: van een gieter die een straaltje bij een vrouw binnengiet door een klepje in haar hoofd. „Zo voelde het echt! Alsof een idee mij uitgekozen had.”
Waarom eigenlijk die naam Lampje?
„Gewoon, een lampje. Ik had die zin in wat het eerste hoofdstuk werd: ‘Bedenk een ander lampje, Lampje, zegt ze tegen zichzelf. Want Lampje is ook haar naam.’ Ik heb geleerd dat ik soms moet vertrouwen in het nog-niet-weten. Dat is in mijn hele leven cruciaal en voor dit schrijven zeker ook. Ik wist ook niet dat het een variatie op ‘De kleine zeemeermin’ zou worden, ik zweer het je, na anderhalf jaar dacht ik pas: oh, dát is het. Dat gaf me het idee dat het klópte wat ik aan het doen was.”
Drie jaar duurde het uiteindelijk nog, maar het lukte tenminste. „Het was ploeteren, maar ook fijn. Gaandeweg vielen de dingen op hun plek. Nou, dan ben je euforisch. Dat het opeens tik-tak-tok in elkaar valt. Zoals dat het perspectief afwisselend bij alle personages ligt – ik voelde dat ik het graag zo wilde doen, maar bedacht later pas: als er iets is wat ik écht vind, is het dat iedereen zijn verhaal mag hebben. Deze vorm klopte daar helemaal bij.
„Ergens ben ik natuurlijk al die mensen. Maar het meest voelde ik me die jongen onder dat bed, die denkt: het komt toch niet goed, laat mij maar, ik blijf hier wel langzaamaan verpieteren.”
Hij moet leren lopen terwijl hij dat niet kan: hij wordt voor een onmogelijke opdracht gesteld.
„Dan word je iemand anders dan je bent.”
Daar voel je affiniteit mee?
„Ik denk het wel. Het is natuurlijk een heel sterk symbool.”
Maar die affiniteit is ook persoonlijk?
„Oh, ehhh, ik! Nou, ja, toch het gevoel van: wat ik vanzelf al ben is niet goed genoeg. Het moet beter, slimmer. Geloviger ook, goedgeefser, het waren ook christelijke dingen.”
De christelijke normen waren een mal waarin je niet paste?
„Ja, en ik trok me dat ook erg aan. Ik ben opgevoed met bescheidenheid als deugd, maar ik wilde juist graag gezien worden als enig en uniek, zo voelde ik me. Terwijl de maatschappelijke tendens was, en nu nog wel is: je bent allemaal samen, je mag niet beter zijn dan je zusje of andere kinderen.”
Dat verlangen om gezien te worden is inmiddels wel vervuld, met het succes van ‘Lampje’?
„Ja! Dat is bevredigd, de reacties konden echt niet beter. Maar ik heb nu ontdekt: als mensen je zien is dat fijn, en als je gezien wordt door belangrijke mensen zoals recensenten en juryleden is dat zelfs nog fijner, maar voor mij is een soort inspiratie krijgen – en je kunt erover twisten of dat bestaat, maar ik weet nu dat dat zo is – een nog hogere vorm van gezien worden. Dat er een idee in mijn hoofd gegoten wordt, dat is het fijnst en het meest vervullend van alles wat ik ken.”