Het is het meest persoonlijke boek dat hij ooit heeft geschreven. Een ode aan een grote liefde. Loes heette ze, Loesje Hamel. Actrice, zangeres. En fotomodel. Dat zie je zo wel aan de foto’s die Jan Cremer, nu 77, voorzichtig op de tafel in zijn werkruimte legt. Een betoverend mooie vrouw. Maar wel al drieënveertig jaar dood.
Cremer was eigenlijk bezig met een ander boek toen Suzanne Holtzer, zijn redacteur bij uitgeverij De Bezige Bij, vroeg of hij niet ’ns een liefdesverhaal zou willen schrijven. Nou, daar moet je bij Cremer niet mee aankomen. „Nee zeg, dat is helemaal niet mijn stijl. Ik hou van robuust, van krachtig.” Maar net in die tijd kreeg hij een foto toegestuurd van een Belgische fotograaf die blijkbaar zijn archief aan het opruimen was. Een foto van Loesje Hamel. Cremer stond perplex, onverhoeds oog in oog met een grote liefde van lang geleden.
„Opeens dacht ik: ik heb in een kist ook nog allerlei brieven van Loes. Die ben ik direct gaan zoeken. De meeste had ik nooit gelezen, sommige zaten zelfs nog in een dichte envelop. Maar ik kon het eigenlijk niet opbrengen. Ik vroeg aan Suzanne of zij ze voor me wilde lezen. Daarna wist ze het zeker: ‘Jan, hier moet je echt een boek over maken’.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/data22003463-2e54cb.jpg|//images.nrc.nl/BixkArJSMboEI7dBMwAWUWxAGgk=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/data22003463-2e54cb.jpg)
Foto Sacha de Boer
En ja, toen is hij er maar voor gaan zitten. Het werden de moeilijkste weken uit zijn leven, vertelt Cremer, bijna verlegen. „Echt jongen, toen ik die brieven las, werd ik gek. Ik heb me helemaal leeggejankt. In elke zin voelde ik haar liefde voor mij. Tegelijk schaamde ik me diep, omdat ik veel van die brieven nooit geopend had. Ik dacht steeds maar: ‘Klóótzak, ongevoelige idioot’.”
Jan en Loes ontmoetten elkaar in 1959. Zij was in die dagen nog verpleegster, hij was schilder in Den Haag. Tussen haar diensten door zagen ze elkaar in een Amsterdams café, vlak bij de tramhalte zodat ze daarna weer snel terug kon naar het ziekenhuis. Kwam ze stralend binnen, in uniform, de geur van lysol aan haar handen.
Ze hadden een half jaar een relatie, maar verloren elkaar daarna uit het oog. In het najaar van ’62 kwamen ze elkaar weer tegen in een dancing op het Leidseplein. Zij was inmiddels getrouwd, maar de liefde vlamde weer op als voorheen. Hij woonde in New York en zij was mannequin voor Pierre Cardin in Parijs en zat bij Shaffy Chantant, het Amsterdamse theatergezelschap van Ramses Shaffy en Liesbeth List. „Ik ben in 1965 wel acht keer heen en weer gevlogen.”
Smoorverliefd waren ze op elkaar, tussen de knallende ruzies en Cremers andere affaires door. Haar brieven aan hem laveren voortdurend tussen hartstocht en wanhoop, tussen aantrekken en afstoten.
„Ik zal altijd van je houden”, schrijft ze op 2 november 1965 in een sierlijk meisjeshandschrift. „Daarom ben ik geloof ik geboren. En ik zal mijn leven lang, in welke omstandigheden dan ook, op je wachten, zelfs als ik zal weten dat dat nutteloos is. Hoop doet leven: slagzin van Jan Cremer. Dag lief, ik houd van je, verlang vreselijk naar je, hoop dat je al het succes van de wereld zal hebben. Kussen op gezicht, lief lijf, race auto, gekke grote voeten, lieve billen, rug, scheenbeen, elleboog, beet in bovenarm, kus op pols, kriebel kriebel in oksel, kriebel in haartjes bij race auto. Dag lief. Heb foto van jou en mij in sneeuw nog steeds. Oh, wat houd ik van je.”
„Dat raakt me nog steeds enorm”, zegt Cremer zacht. „Babet is al veertig jaar mijn grote liefde, maar daarvoor was Loes dat.”
Toch liet hij het contact doodbloeden. Hij kon niet tegen haar besluiteloosheid. „In die jaren heb ik wel tien keer op Kennedy Airport gestaan om haar af te halen. Was ze op het laatste nippertje toch weer niet ingestapt. Kwam ze wel, dan trok ík mij weer terug in mijn schulp. Het was een constant getouwtrek. Op het laatst voelde ik me gepasseerd en kwaad, en dacht: donder maar op. Tegelijk heb ik altijd gedacht: op een dag komt het wel weer goed tussen ons. Wie kon er nou weten dat Loes op haar vijfendertigste zou doodgaan aan kanker?”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/web_1811zathgi_cremer_3.jpg|//images.nrc.nl/bW6dXuDpAihyXCnK9hrcw558kCg=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/web_1811zathgi_cremer_3.jpg)
Die zinnen van haar
Om de tijd terug te halen heeft hij al zijn agenda’s uit die periode erbij gepakt. „En ik heb de brieven op datum gelegd. Toen kon ik gaan schrijven.” Het werd een even emotioneel als afmattend proces. Bijna elke zin uit haar brieven opende weer nieuwe deuren in zijn geheugen. „Alles kwam terug; de geuren van toen, de geluiden. Ik begon over haar te dromen, zo levendig dat ik het was alsof ik haar kon aanraken.”
De brieven bleven hem ontroeren, alinea na alinea. „Die hartstochtelijke zinnen van haar. Daar kon ik toen al niet goed tegen. Ik werd báng als iemand van me hield.” Maar ja, dat snapte hij toen nog niet van zichzelf. Cremer groeide op in Enschede. Zijn vader was veertig jaar ouder dan zijn moeder en stierf in het begin van de oorlog, toen zijn zoon twee was. Zijn moeder, een Hongaarse, sprak de taal amper – „Ze heeft tot haar dood geweigerd om Hollands te praten” – en kon haar zoon nauwelijks opvoeden. Op z’n veertiende ging hij het huis uit. „Ik heb het mijn hele leven zelf moeten opknappen. Ik heb eigenlijk helemaal geen jeugd gehád. Psychologen zullen daar hoofdschuddend naar kijken, maar ik heb er nooit last van ondervonden. Al was er één probleem: ik durfde me aan niemand te binden. Dat heeft Loes en mij opgebroken.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/web_1811zathgi_cremer_14.jpg|//images.nrc.nl/tTuXNAxo5wI7eUJDVLILLCsluRs=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/web_1811zathgi_cremer_14.jpg)
Foto JCPCNY
Hij realiseerde zich bij het lezen van Loes’ brieven ook nog ’ns hoe moeilijk hij het in die tijd had. Ik Jan Cremer (1964) had hem roem gebracht, maar ook veel problemen; met de belastingdienst, alimentatie, schulden. Geld is nadien altijd een probleem gebleven. „De Cremers zijn beroemd en berucht omdat ze geen verstand van geld hebben. Ik heb nu gelukkig een vrouw die het een beetje in de gaten houdt. Anders zou er geen cent overblijven.” Toen hij met Loes eens een huis wilde betrekken in Amsterdam, had hij maar één wens: er moest een ligbad in. Want een ligbad was voor hem hét symbool van luxe. „Ik heb als jongen altijd in tehuizen gewoond, waar je ’s ochtends om zes uur uit je nest gerost werd. Dan stond je in de rij voor de koude douche. In films had ik weleens gezien dat rijke mensen ligbaden hadden. Dat wilde ik ook.
„Het mooie aan Loes was dat ze zo’n trouwe kameraad was, iemand met wie je de oorlog kunt winnen. Ze was succesvol fotomodel in Parijs, maar ze koos voor de armoede met mij. Terwijl ik dat, stomme lul die ik was, niet met evenveel liefde beantwoordde. Want ik moest zo nodig de wereld veroveren.”
Wie Sirenen leest, voelt de spijt tussen de regels door. Of nee, ‘spijt’ is niet het goede woord. „Schúld, dát is het. Ik voel me enorm schuldig. Ik heb me later vaak afgevraagd of de stress die ik Loes bezorgd heb niet mede haar ziekte heeft veroorzaakt. Die schuld draag ik voor altijd met me mee. Ik zag tijdens het lezen voor mijn ogen een heel leven verbleken. We hadden zoveel goede jaren met elkaar kunnen hebben.” Hij pakt opnieuw de map voor hem op tafel, waarin hij haar brieven bewaart. Kijk, dit is haar afscheidsbrief. De toon is afgemeten.
„JAN”, schrijft Loes, „mocht ik 13 september van dit jaar nog steeds niet positiefs van jou hebben vernomen, dan zal jij voor mij DOOD zijn en het zal er ook niet inzitten, dat ik tot het spiritisme bekeerd zal kunnen worden. Na die dag zal ik met een nieuw leven beginnen. Tot dan toe Jouw Loes.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/web_1811zathgi_cremer_11.jpg|//images.nrc.nl/CzcZqbx3UhebemxuWjvQawGTgOk=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/web_1811zathgi_cremer_11.jpg)
Foto JCPCNY
Ja, daar wordt hij weer emotioneel van. Maar goed, wat moest hij? „Ik woonde toen in Amerika met een Belgische balletdanseres, met wie ik net een dochter had. Moest ik dan weer een gezin opbreken?” Hij zwijgt en kijkt onafgebroken naar de brief. „Het schokkende is dat ik nu pas zie wat een klootzak ik ben geweest. Als ik mezelf opgesloten voel, raak ik in paniek. Ik ben een ontsnapper. Waar ik ook ben, ik kijk altijd hoe ik weg kan komen.”
Ik laat mezelf niet graag zo kwetsbaar zien, maar nu kon ik niet anders
Het boek heet ook niet voor niets Sirenen, zegt Cremer – naar de verleidelijke halfgodinnen uit de Griekse mythologie. „Ze proberen je met hun mooie gezang op hun rots te lokken. Maar pas op: voor je het weet, zit je vast. Die angst had ik ook bij Loes. Wat me het meest verdriet doet, is dat ik wéét dat ze gestorven is met mij in haar hoofd. Dat grijpt me nog het meest aan. Dat doet echt pijn. Verdomme, hoe heb ik zo’n lompe klootzak kunnen zijn?”
In die zin is het boek vooral een ode aan het verlies, aan de gemiste kansen. Het schrijven werkte helend, zegt hij. „Dit boek is een rechtzetting. Ik laat mezelf zien als lafaard, als wegloper. Voor mijn doen gaat dat best ver. Ik laat mezelf niet graag zo kwetsbaar zien, maar nu kon ik niet anders.”
Ze zei niet dat ze ziek was
Kort voor haar dood in april 1974 schreef Loes hem nog een brief.
Lieve Jan,
We konden allebei niet helpen
dat alles ging zoals het is gegaan.
Neem het geen van ons beiden kwalijk.
We deden ons best.
Ik hield echt van je, dat weet je toch?
Dag, veel liefs.
Loes
Hij heeft haar ook nog aan de telefoon gehad. Dat ze toen al ziek was, hoorde hij achteraf; zij had er niets over gezegd. „Ze vroeg alleen of ik haar niet meer wilde bellen.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/web_1811zathgi_cremer_4.jpg|//images.nrc.nl/EV_9a_srJwEckrGlWzoaEqRibTo=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/web_1811zathgi_cremer_4.jpg)
Hij had gewoon voor haar moeten kiezen. Dat weet hij nu. „Maar ja, dat is allemaal achteraf-gelul. Ik leefde in die tijd zo onrustig. De ene verhouding na de andere. Altijd maar reizen, steeds maar weer wegwezen.” Waar hij dan precies voor op de vlucht was? Hij zucht diep. Laten we nou alsjeblieft niet gaan psychologiseren. „Ik doe dit al sinds mijn geboorte. Mijn vader en moeder waren allebei mensen die de wereld introkken. Ik ben tussen twee vulkanen in geboren en de wereld ingespat. Vanaf mijn vierde jaar leefde ik op straat. Ik heb staan bedelen, heb geleerd om te overleven. Van kleins af aan wilde ik al weg uit Enschede. Mijn eerste reis was op mijn derde, naar mijn tante in Vroomshoop.”
Die onrust is altijd gebleven. Als hij in Italië is, wil hij naar New York; in New York droomt hij van Italië. „Ik ben dolende, wortelloos. Loes snapte dat. Het is alleen jammer dat ik er zelf niet meer van snapte. Het had haar een hoop verdriet kunnen besparen.”
Loes zou het mooi gevonden hebben dat er nu een boek over haar is. Dat weet hij zeker. „En ze zou begrijpen dat ik heus niet afkerig van haar liefde was. Maar ik was gewoon báng. Het was mijn onvermogen om me aan haar te binden, zelfzuchtig en egocentrisch als ik was. Aan de andere kant: egocentrisme is een essentieel onderdeel van kunstenaarschap. Dat kan niet anders. Anders zou je nooit iets maken.” Het is misschien een bikkelharde en onaangename vaststelling, maar de kunst gaat voor alles. „Je werk gaat vóór de liefde, vóór familie, vóór vriendschap. En daar sla je wonden mee. Diepe wonden. Ik heb een spoor van gebroken harten achter me gelaten. Of die duizend schilderijen en die twintig boeken daartegenop wegen, kan ik niet beoordelen. Daar wil ik niet eens over nadenken. Dan zou ik mezelf verraden. Als jongetje droomde ik ervan dat ik later een boerderij in Twente zou hebben, met kippen en een haan. De kracht die zo’n beest uitstraalt: ‘Blijf verdomme met je poten van mijn kippen af!’. Wat had ik als jongen graag een haan gehad. Nu ik volwassen ben, kan ik wel een miljoen hanen kopen. En toch heb er niet één. Denk dáár maar ’ns over na. Ik heb kennelijk voor iets anders gekozen, en keuzes hebben consequenties. Ik heb de doem meegekregen dat ik moet creëren. Dat zie ik echt als doem. Ik ben horig aan de kunst, een slaaf van mijn talent. Het draait uiteindelijk toch altijd om Jan Cremer.”