Sommige hoogleraren vinden dat er op een biografie niet gepromoveerd kan worden. Hun argument is dat er geen volwaardig theoretisch kader is om een biografie in te plaatsen. Een biografie is altijd interpretatie en ligt dus te dicht tegen het literaire genre aan om als proefschrift aangemerkt te kunnen worden. Zeker bij hoogleraren die gespecialiseerd zijn in de theoretische literatuurwetenschap is er nogal wat weerstand tegen biografische proefschriften. Dat geldt veel minder bij historici: daar komt het geregeld voor dat er zonder veel theoretisch kader een historisch onderzoek opgezet wordt, en bij hen is er minder vrees a priori voor interpretatieve studies. De Rijksuniversiteit Groningen heeft zelfs een hoogleraar in de geschiedenis en theorie van de biografie.
Een wetenschappelijke biografie kan vele vormen aannemen, suggereerde historicus Willem Otterspeer afgelopen zaterdag in NRC. Hij was promotor van Onno Blom, die een proefschrift schreef over Jan Wolkers. De eerste versie van dat proefschrift werd afgewezen door de promotiecommissie, waarna een tweede commissie een herziene versie goedkeurde. De suggestie kon ontstaan dat de eerste commissie uit scherpslijpers bestond, die maar één biografie-vorm wetenschappelijk vinden.
Ik hoor niet bij de hoogleraren die menen dat een biografie buiten de academische disciplines valt. De opgang van de wetenschappelijke biografie in Nederland begon ergens in de jaren negentig met de buitengewoon mooie biografieën van Hans Goedkoop over Herman Heijermans (1996), die van Elsbeth Etty over Henriëtte Roland Holst (1996) en de tweedelige over Frederik van Eeden van Jan Fontijn (1990, 1996). Alle drie wetenschappelijk, alle drie dienden ze als proefschrift.
Een hypothese kan moeilijk aan een biografie ten grondslag liggen, een onderzoeksvraag wel
Er is wel verschil tussen wetenschappelijke biografieën en wat ik publieksbiografieën zou willen noemen. Een wetenschappelijke biografie, proefschrift of niet, toont een academische attitude ten opzichte van de gebiografeerde, een publieksbiografie kan best op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd zijn, maar daar op een vrijere, losser interpreterende manier mee omgaan. Er is ook nog de mislukte wetenschappelijke biografie, die niet verder komt dan het chronologisch aaneenrijgen van feitelijkheden en waarin elke doodgeslagen mug vermeld wordt.
Juist om conflicten tussen ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’ te voorkomen, is het goed om je af te vragen wanneer een biografie zo in elkaar zit dat die als wetenschappelijk erkend kan worden. Het is namelijk wel voorstelbaar dat academici aarzelingen hebben bij het genre. Sommige biografieën zijn te oppervlakkig, hebben te weinig diepgang of naderen te dicht de fictie om in de academische wereld te kunnen functioneren.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/11/1111zat-wolkers005.jpg)
Interessant in dit geval is het werk van de biografe Annejet van der Zijl. Zij promoveerde in 2010 op Bernhard, een verborgen geschiedenis. Geheel volgens de kunst van het proefschrift met verantwoording en bronnenkritiek. In 2014 gaf zij de biografie van Gerard Heineken uit, een duidelijk publieksboek, met een summier persoonlijk voorafje en een minimaal notenapparaat. Gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, maar gericht op een leeszuchtig publiek dat het gemakkelijk kreeg. Dit bedoel ik niet als kritiek, maar juist als een compliment: Van der Zijl weet beide registers te bespelen.
Bestaan er nu minimale eisen voor een wetenschappelijke biografie die als proefschrift verdedigd kan worden? Ikzelf kom tot een achttal punten.
-
In elk geval moet de documentatie uitstekend zijn en de bronnen moeten nazoekbaar zijn. Volledige documentatie is lang niet altijd nodig: ik kan me bijvoorbeeld niet voorstellen dat Jeroen Koch voor de biografie van koning Willem I alle beschikbare bronnen las.
-
Bronnenkritiek is onmisbaar. De betrouwbaarheid van getuigenissen moet hoe dan ook aan de orde komen. Met name geldt dit als er met nog levende personen gesproken wordt, maar geschreven historische verslagen zijn evenmin altijd objectief.
-
Interpretaties van de biograaf moeten in de formulering duidelijk te onderscheiden zijn van feitelijkheden. Er moet geen verwarring kunnen optreden over gemoedstoestanden die de biograaf aan iemand toeschrijft of die de gebiografeerde zelf vermeldt in een brief.
-
Wanneer de biograaf gebruik maakt van fictionele teksten, moet hij zich daarover verantwoorden: het moet steeds duidelijk zijn dat een fictionele bron een andere behandeling krijgt dan een documentaire. Ik bedoel dus dat een roman niet zonder meer als bron kan dienen voor interpretaties van de gebiografeerde. Dat Couperus graag over jongetjes schrijft, betekent nog niet dat hij pedofiel was.
-
De gebiografeerde moet in zijn tijd geplaatst worden, tussen tijdgenoten die in dezelfde groep zitten (medekunstenaars, medepolitici bijvoorbeeld). Het is van belang te weten in hoeverre iemand een eenling was of juist door de tijdsomstandigheden beïnvloed werd, of die misschien zelf beïnvloedde.
-
De tijdsomstandigheden die invloed hebben op bepaalde keuzen worden goed doordacht en met gebruikmaking van de voornaamste secundaire literatuur over het tijdvak gekenschetst. Daarin is ook aandacht voor ideologieën die de gebiografeerde bewust of onbewust hanteert (politiek, genderopvattingen, kunstfunctie).
-
De primaire ordening is de chronologische, maar daarboven moet een ordening herkenbaar zijn die de chronologie overstijgt. Daarin moeten die punten aandacht krijgen die in een kader geplaatst kunnen worden, of waaruit een bepaalde ontwikkeling geduid kan worden.
-
De biograaf wijdt een beschouwing aan zijn opzet, zijn keuzes, aan andere keuzes die ook mogelijk waren geweest. Hoewel een hypothese moeilijk aan een biografie ten grondslag kan liggen, is het wel mogelijk een onderzoeksvraag te stellen.
De biografie die wetenschappelijk verantwoord is en waar op gepromoveerd kan worden, bestaat dus wel degelijk. Of die van Onno Blom over Jan Wolkers daar ook toe behoort, laat zich beoordelen met behulp van deze acht punten.