„Voor alles moet een eerste keer zijn”, zegt Robin Pecknold. De Amerikaanse zanger-gitarist is zichzelf niet vanavond, bekent hij aan een uitverkocht Tivoli-Vredenburg. Het optreden van zijn zeskoppige indiefolkband Fleet Foxes is halverwege en Pecknold heeft al zo’n tien nummers gezongen – als vanouds onberispelijk en zo goed als onbeweeglijk.
Maar dan gebeurt het. Bij het intro van Fool’s Errand maakt hij zowaar een pirouette. Hij draait 360 graden, ondertussen gitaar spelend. Veel gekker moet het niet worden, biecht hij meteen na afloop op. „Ik heb tijdens het zingen namelijk ook al een paar keer mijn ogen open gehouden.”
Beduusd en gewoon
Veel schuchterder maken ze podiumhelden niet. Vanuit het niets brak Fleet Foxes in 2008 genadeloos door met hun gelijknamige debuutplaat vol akoestische en meerstemmig gezongen woudloperhymnes. Sindsdien zijn er zat grote zalen en megafestivals platgespeeld, maar als hij opkomt zwaait Pecknold beduusd naar alle hoeken van de zaal alsof hij nog nooit zoveel mensen bij elkaar heeft gezien.
Heerlijk gewoon gebleven dus. Er is maar één maar: die eerste plaat heeft de band eigenlijk nooit overtroffen. En dat vindt ook het publiek, dat toch vooral aanslaat op de brave, oude liedjes. Dwarsere nummers van het derde album Crack-Up, dat afgelopen juni verscheen, stuiten op onbegrip. Plotseling klinken er rare samples, atonale saxofoonsolo’s, toeterende hoorns of strijkstokken die over gitaarsnaren gieren: alsof de padvinders aan het muiten zijn geslagen.
Less is more
Gelukkig geeft Peckhold tussendoor nog even een lesje less is more. Of zeg maar gerust: een masterclass. Als hij zich in Tiger Mountain Peasant Song niet langer kan verschuilen achter zijn barokke band, hoor je pas hoe goed hij echt is. En na Oliver James waarin hij zichzelf uiteindelijk enkel begeleidt door met zijn hand op de klankkast van zijn gitaar te kloppen, gun je hem een grandioze solocarrière als Fleet Fox. Nu alleen nog durven.