Het verhaal van de week was natuurlijk dat linkse samenwerking, de ineffectiefste samenwerking aller tijden, ineens blijkt te werken – en nog goed ook.
Decennia maakten linkse partijkopstukken er zich enorm druk over. Congressen werden belegd. Bundels gepubliceerd. Fusieplannen geformuleerd.
Daarna knakten carrières, en eindigde het waar het begon: op de afvalberg van de goede bedoelingen.
Maar sinds vorige week is er ineens een blok dat functioneert, en meteen effect sorteert.
De discussie over fiscale bevoordeling van het grootbedrijf, met de afschaffing van de dividendbelasting als symbool en de Paradise Papers als context, zou niet in deze scherpte zijn gevoerd als linkse partijen – GroenLinks, SP, PvdA – het vorige week niet gezamenlijk hadden geagendeerd, en het deze week niet samen verder hadden aangezet.
Nog nooit was links zo klein (37 zetels), en nu weet het wél toon en inhoud van het Haagse debat te bepalen.
Het effect: Rutte III, en dan vooral de premier, verkeert vanaf dag één in het defensief over een klassieke links-rechts tegenstelling. De kleine man tegen het grootbedrijf. Arbeid versus kapitaal.
Tekenend was dat sommigen binnen de nieuwe coalitie woensdag begonnen te wieberen over afschaffing van de dividendbelasting, die 1,4 miljard euro kost en waarvoor de openbare onderbouwing tot nu toe dunnetjes is.
Het zou niet de eerste keer zijn geweest dat Rutte het gevecht met de publieke opinie uit de weg ging. Maar dit keer liep het anders. De coalitie stond donderdag ineens pal en besloot de strijd aan te gaan, waarbij Rutte volgende week, als de Kamer opnieuw debatteert, persoonlijk de verdediging voert.
Evengoed wordt binnen de coalitie bewonderend gesproken over de effectiviteit van het nieuwe linkse blok dat Rutte III meteen tot verdedigen heeft gedwongen.
Zo is de afschaffing van de dividendbelasting – door links gedefinieerd als ‘cadeautje voor buitenlandse beleggers’ – ook iets heel anders: een cadeautje van Rutte III voor het linkse oppositieblok.
Nu is dit gelijk een discussie over de Haagse invloeden van economische grootmachten; over de relatie van regeringen met (Nederlandse) bedrijven die hun geld overzee verdienen.
Een gevoelig thema, omdat de traditie is dat die bedrijven vorstelijk worden behandeld zonder dat we er de geringste ruchtbaarheid aan geven. Eigenlijk zéér nationalistisch – zolang niemand het ziet.
Van Agt, Lubbers, Kok, Balkenende, Rutte: alle premiers van de laatste veertig jaar opereerden zo. Zelf ploos ik ooit twee gevoelige dossiers op dit gebied uit, en de ironie is: in beide gevallen speelde Gerrit Zalm, de informateur van Rutte III, een cruciale rol.
Medio jaren negentig werd bekend dat de Algemene Rekenkamer door het eerste Paarse kabinet, dat zich voorstond op zijn openheid, onder druk was gezet onderzoek naar geheime steunoperaties aan Nederlandse multinationals niet te publiceren. Het leidde uiteindelijk tot een afgeslankt rapport.
Het bleek te gaan om een fiscale constructie, een zogenoemde sale-lease-back van technologische kennis – ‘technolease’ – waarmee in 1993 Philips en een jaar later Fokker van de ondergang was gered. In het geval van Fokker een tijdelijk voordeel: het ging in 1996 alsnog failliet.
Met toenmalig NRC-collega Cees Banning kreeg ik documenten in bezit die de Rekenkamer ongepubliceerd moest laten, en na een reeks artikelen volgde een beperkt onderzoek van de Kamer.
Belastingambtenaren hadden zich tegen de constructie verzet omdat die te duur zou zijn – hun berekeningen wezen op miljardenverliezen voor de staat. Politici, onder wie eerst premier Lubbers en opvolger Kok, overruleden de ambtenaren, hoewel kabinetsleden de zorgen van de ambtenaren bleken te hebben gedeeld.
De ministers Zalm en Wijers (Economische Zaken) – nu beide commissaris bij Shell – moesten de zaak verdedigen, in de Kamer en bij de Europese Commissie, en hielden het erop dat de berekeningen van de belastingambtenaren onjuist waren: technolease was geen staatssteun, zeiden ze – het kostte niets.
We vroegen uitleg bij wijlen Frans Rutten, decennia de hoogste ambtelijke baas op EZ en in die rol de ontdekker van Gerrit Zalm. Hij begreep zijn vroegere leerling wel. Had Zalm in Brussel beaamd dat Philips en Fokker inderdaad heimelijk honderden miljoenen toegestopt kregen, dan was Nederland zwaar beboet.
„Gerrit”, zei Rutten, „kon maar één ding doen: liegen tot-ie doodvalt.”
Het eindresultaat was verbluffend – de Kamer en de Europese Commissie geloofden Zalm. En de geschiedenis zou daar zijn geëindigd, als de wetenschap vorig najaar zijn werk niet had gedaan.
Een onderzoeksgroep van Tilburg University, geleid door hoogleraar belastingrecht Peter Essers, concludeerde dat de staat wel degelijk heimelijk steun aan Philips en Fokker gaf, en dat opeenvolgende kabinetten de Kamer hierover „eenzijdig en onvolledig hebben geïnformeerd”. Detail: Essers was tot medio 2015 Eerste Kamerlid voor het CDA.
De moraal: (Nederlandse) bedrijven stiekem steunen, en die steun aan Brussel onthouden, komt in de beste Haagse kringen voor. In die context is het interessant dat Klaver vrijdag een brief aan de Europese Commissie schreef waarin afschaffing van de dividendbelasting wordt afgezet tegen het streven naar minder belastingconcurrentie binnen de EU.
Dit laatste heeft natuurlijk alles te maken met vestigingsbeleid – de motor achter de fiscaal gunstige behandeling voor veel multinationals.
Ook hier weet Zalm alles van: toen Shell in 2004 werd getroffen door een boekhoudschandaal, waarbij het zijn oliereserves te mooi voorstelde, maakte ik met toenmalig NRC-collega Heleen de Graaf maanden studie van de bedrijfscultuur die tot het schandaal leidde.
Als sluitstuk voerde Shell intern debat over een nieuwe structuur: het bedrijf overwoog zijn hoofdkantoor te verplaatsen van Den Haag naar het Verenigd Koninkrijk – en ik zag met eigen ogen hoe groot de angst daarvoor was in de top van Financiën, met Zalm als minister.
Zo bezien was de toezegging destijds om de dividendbelasting op termijn af te schaffen – die Rutte III nu inlost – echt zo vreemd niet: de eventuele verhuizing van het Shell-hoofdkantoor werd destijds gevreesd als een daverende klap voor de nationale economie.
Deze twee zaken laten zien hoe complex de discussie is. Onze traditie van economisch nationalisme past niet bij de Europese regels, waarin individuele steun aan bedrijven verboden is. De concurrentie met omringende economieën vergt dat we fiscaal toeschietelijk zijn voor Nederlandse én niet-Nederlandse multinationals – omdat de grote jongens anders bij de buren intrekken.
Anders gezegd: ja – Nederland geeft bedrijven al decennia gunstige regelingen, fiscaal en anderszins, omdat het als klein land concurreert met grotere buurlanden; en ja – dat kunnen we niet openlijk doen, anders lukt het niet.
Maar dit soort complicaties zijn niet erg geschikt voor Kamerdebatten – en dat is helaas voor Rutte III het métier waar deze discussie nu wordt uitgevochten.
Van een betrokkene bij de onderhandelingen begreep ik deze week dat het inderdaad Rutte zelf was die de afschaffing van de dividendbelasting bij de onderhandelingen inbracht. Het maakt hem, ook komende week, kwetsbaar voor het verwijt van te innige relaties met multinationals – houders van dubbele paspoorten waarmee de gewone Nederlander geen affiniteit heeft.
Intussen is de linkse oppositie veel beter voorbereid aan het gevecht begonnen dan de rechtse. Links draagt bokshandschoenen, rechts de kapotte winterwanten van vorig jaar.
Het laat ook zien dat identiteitspolitiek eenvoudiger is dan vaak wordt gedacht. Na de campagne dachten velen dat vooral culturele thema’s daarvoor geschikt zijn.
Maar identiteit – zie het maatschappelijke debat – wordt vooral gevormd door afkeer van anderen. En nu links zo’n helder thema van Rutte III aangereikt heeft gekregen om zich tegen het nieuwe kabinet af te zetten, verkeert het ineens in een verrassend sterke uitgangspositie.