Gaat de wetenschap aan relativisme ten onder? Als we Maarten Boudry en Steije Hofhuis moeten geloven wel (Linkse feitenvrije wetenschap ging aan Trump vooraf, 31/10). De wetenschap zou onmachtig zijn om kritiek op onwaarheden en feitenvrije politiek te formuleren omdat ze zelf geen zuivere spelregels meer hanteert om feiten van opinie te onderscheiden.
In tijden van politieke misleiding zou het inderdaad zorgwekkend zijn als wetenschap geen tegenwicht kan bieden. Het is alleen jammer dat het betoog van Boudry en Hofhuis vol staat met onzorgvuldige, alarmistische claims, want daaronder gaat een – niet per se nieuw, maar desalniettemin spannend – principieel wetenschapsfilosofisch debat verborgen.
Zowel de liberale democratie als de vrije wetenschap bouwt op methodes en procedures voor conflictbeslechting om tot besluiten te komen, argumenten te wegen, en zichzelf te reinigen van onjuiste aannames. Vlekkeloos gaat dat zelden, dus een oplettende blik is altijd welkom om misstanden te signaleren. Helaas biedt het betoog van Boudry en Hofhuis nauwelijks een bijdrage aan dit debat. Het bestaat uit eenzijdige casuïstiek, overgeneralisatie, en opmerkelijk veel speculatie.
De kern van het probleem is volgens Boudry en Hofhuis een postmoderne dominantie in de wetenschap. Nergens geven ze echter er blijk van zicht te hebben op wat voor onderzoek en welke onderwerpen toonaangevend zijn en welke zich slechts in de marge afspelen. Wel dramatiseren ze de impact van een enkele benadering.
Latour
Specifiek worden ze pas wanneer ze een enkele Franse filosoof, Bruno Latour, aanwijzen als hoofdschuldige. En waar ze specifiek worden gaat het ook meteen mis: het werk van Latour – dat tientallen boeken en meer dan honderd artikelen beslaat – valt nauwelijks te typeren als postmodernistisch. Latour zette zich nota bene tegen het postmodernisme af. Filosofisch staat hij in de traditie van het klassieke Amerikaanse pragmatisme en de procesfilosofie (Spinoza, Whitehead), empirisch past zijn werk bij de etnografie.
Het is Boudry en Hofhuis bovendien niet goed duidelijk waar het probleem nu eigenlijk zit. Ze richten hun pijlen op de wetenschap als geheel. Zo noemen ze „de spelregels van het wetenschappelijke debat willekeurig en oneerlijk”. Incidenteel vernauwen ze hun object van kritiek tot „grote delen van onze sociale en geesteswetenschappen”, met „ook daar voortdurend dezelfde willekeur”. Ze gooien sterk uiteenlopende disciplines met uiteenlopende onderzoeksmethoden en publicatieculturen op een hoop. Potsierlijk worden de auteurs als ze stellen dat „eerlijke debatspelregels (…) moeten worden hersteld op de plekken die daarvoor de meeste veilige haven hadden moeten zijn: de wetenschap”. Alsof deze spelregels niet langer zouden functioneren.
Niet vooringenomen
Het is goed wetenschappelijk gebruik dat een verregaande stelling verregaand bewijs vereist. Een overzichtsstudie naar het veld hebben Boudry en Hofhuis echter niet ondernomen. Ook hebben ze niet gekeken of er bewijs is voor een systematische politieke vooringenomenheid onder wetenschappers, iets dat socioloog Herman van de Werfhorst eerder al goeddeels ontkrachtte.
In plaats daarvan dragen Boudry en Hofhuis enkele voorbeelden aan die hun betoog ondersteunen, en veralgemeniseren die via expliciete speculatie. Bij politiek welgevallige uitkomsten „zal vast niet moeilijk gedaan worden over bewijsvoering als bron van kennis”, zo denken zij. Ze voeren enkele witte zwanen op die hun stelling bevestigen, maar negeren de zwarte zwanen die hun stelling hadden kunnen toetsen.
Zonder al te veel moeite hadden Boudry en Hofhuis tegenbewijzen kunnen aandragen die hun eigen stelling ontkrachten. Laten we ons hier richten op een grote blikvanger in het debat, het onderzoek naar multiculturalisme.
In de sociaalwetenschappelijke toptijdschriften komen wij nadrukkelijk ook artikelen tegen waarvan de uitkomsten multiculturele ideeën in twijfel trekken. Sterker nog, één van de tien meest geciteerde artikelen in de politicologie en sociologie van de afgelopen tien jaar is ‘E Pluribus Unum’, een wereldberoemd en beleidsrelevant stuk uit 2007 waarin Robert Putnam stelt dat etnisch gemengde wijken schadelijk zijn voor sociale samenhang. Dat onderzoek is sindsdien weliswaar in meta-analyses en replicaties op verschillende manieren afgetoetst – zo werkt wetenschap immers – maar heeft aan aandacht niet ingeboet. Wie het bestaan niet a-priori ontkent, kan dergelijke zwarte zwanen niet over het hoofd zien.
De incidenten die Boudry en Hofhuis noemen zijn reëel, maar zijn niet te verabsoluteren zonder blinde vlek voor de wijze waarop het wetenschappelijk proces functioneert. Dat oordeel berust echter op klassieke fouten. Ze menen dat publicatiekansen vergroot worden door een progressieve consensus in plaats van door vernieuwende analyses en uitkomsten. En ze verengen de validiteit van het wetenschappelijk proces tot de validiteit van individuele studies.
Het doet allemaal sterk denken aan de strapatsen van fysicus Alan Sokal zo’n 20 jaar geleden om eerst een nepartikel te plaatsen om dan te roepen dat de gehele wetenschap verrot is. Slordigheid en vooringenomenheid door belangenverstrengeling of blikvernauwing in het wetenschappelijk bedrijf moeten aan de kaak gesteld. Maar de aantijgingen van Boudry en Hofhuis blijven hangen bij incidenten, die zij via speculatie uitvergroten. De ironie is dat de auteurs zich precies bezondigen aan die fout waarvan zij de wetenschap beschuldigen.
Huub Dijstelbloem is hoogleraar wetenschapsfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam.
Tom van der Meer is hoogleraar politicologie aan de Universiteit van Amsterdam.