De zomer waarvan ik geen afscheid wilde nemen, bleef nog lang dralen. Augustus gaf ongemerkt het stokje door aan september. September liet zich dit jaar niet kennen en overtrof augustus in aantal warme dagen. We zwommen nog steeds in de rivier. Zeker, de dagen werden korter, mijn schaduw viel langer over het tuinpad. De ochtenden werden killer, maar overdag niets dan uitbundigheid.
Maar vanmorgen hing er voor het eerst mist over het gras. Een grijze ondoorgrondelijke muur die me het zicht ontnam op de boomwortels. Het tuinhek zweefde in de lucht. Toen de mist later die ochtend opklaarde, zag ik waar ik al die tijd blind voor was geweest. De bladeren waren al geverfd in herfstkleuren. Dieprood, okergeel, verschoten paars. Een zurige geur kwam uit de aarde. Sommige bomen waren kaal, hun takken staken scherp af tegen de lucht.
Voor mijn keukendeur was die nacht een paddenstoel uit de aarde gerezen, rood met witte stippen. Vroeger plukten we die tijdens een wandeling met de schoolklas en stopten die in een schoenendoos met mos en bladeren. De brutaliteit! Nu zou ik het liefst een hekje om hem heen zetten om zijn kwetsbaarheid te beschermen.
Een blauwe lijster vliegt de tuin in. Hij scharrelt onwennig rond en gaat dan op het vogelhuisje zitten. De late warmte verwart hem. Moet hij opnieuw een nest beginnen? Hier noemen ze deze tijd van het jaar bluebird weather.
Maar ’s middags wordt het zowaar weer zomers warm. Met mijn dochter trek ik eropuit. We passeren een witte boerderij waaromheen kinderen in zomerkleren pompoenen plukken. Als zonneappels glanzen ze goud in de zon. Een oogstfeest in oktober. We rennen het weiland in op zoek naar de grootste, de mooiste. We hebben beide handen nodig om die te dragen.
Ik herinner me het gedicht ‘Het lied van de zwervende Aengus’, van W.B. Yeats. De laatste strofe, hier in vertaling van Ivo van Strijtem:
En ik die over berg en dal gezworven heb, werd oud. Weldra toch vind ik haar terug en kus haar lippen, neem haar hand en ga met haar door hoog gespikkeld gras, en pluk tot alle tijd verstomt, de zilveren appels van de maan, de gouden appels van de zon.
Indian Summer, als een tweede lente, is een cadeau van de natuur, maar een verraderlijk cadeau. We hervinden de bravoure van een jong mens die het eeuwige leven denkt te hebben, om dan des te harder in de donkerte van de winter te vallen.
Thuis kerven we ogen, neus en mond in de pompoen en zetten er een waxinelichtje in. We zetten hem voor de deur van het huis. Aan de overkant en bij de buren staan ook pompoenen. Die avond wordt er storm voorspeld. Ik haal de parasols binnen, de hangmat. Raap een vergeten badmintonracket op en berg het op in de schuur.
We zijn klaar voor Halloween, voor Thanksgiving. Voor het scherpe koude licht van november.