Geniaal griezelig: zo maakt René van ’t Hof zijn entree als de verloederde zwerver Davies in De huisbewaarder (The Caretaker, 1960) van Harold Pinter. Hij krijgt onderdak in het appartement van de goedmoedige Aston (Jan-Paul Buijs). Het is er een ongelooflijk rommel van bedrading die uit het plafond slingert als een nest slangen. Het dak lekt. Naast het bed staat een gasfornuis. Er klinkt jankende gitaarmuziek in de stijl van jaren zestig. In de regie van Paul Knieriem is een van de beroemdste dreigingskomedies (comedies of menace) van Pinter intens donker en beladen.
De voorstelling speelt zich af tegen een achterwand van glanzend folie en op de vloer krult plastic op. Deze kille beeldtaal past bij de sfeer van angst die de personages oproepen. Aanvankelijk lijkt Van ’t Hof de loser, maar op indringende wijze weet hij Aston en zijn broer Mick (Lowie van Oers) zo tegen elkaar uit te spelen, dat de indringer uiteindelijk de winnaar wordt. Deze drie verschoppelingen bezitten niets anders dan dromen die tegelijk leugens zijn. Vooral Davies door Van ’t Hof verliest zich in even charmante als krankzinnige woordenstromen. Mick door Van Oers is een ambitieuze lefgozer en de Aston van Buijs is aandoenlijk. In zijn jeugd is hij behandeld met elektroshocks, zoals hij ontroerend verhaalt. Tegelijk flitsen de elektriciteitsdraden op en dat is té symbolisch, zoals meer net over de rand is. De sfeer van beklemming is zwaar aangezet ten nadele van de noodzakelijke humor.
Het is gewaagd dat regisseur Paul Knieriem, vertaalster Magne van den Berg en de acteurs het pijnlijke racisme van Davies niet verzachten. Als hij spreekt over „zwarten van hiernaast die de wastafel zwart maken” is dat schokkend. Ze spelen Pinter volkomen eerlijk.