Geen protestliedjes over emancipatie of ongelijkheid. De verzamelde liedjes op het album Mujeres de Luna van de Cubaans-Nederlandse zangeres Estrella Acosta gaan gewoon over verlangen, hoop en verloren liefde. Ze kwamen door de selectie omdat ze geschreven zijn door Cubaanse vrouwen. Vrouwen die niet geacht werden liedjes te schrijven. Soms honderd jaar geleden, soms in deze eeuw. Het zijn liedjes van zangeressen die voor veel Nederlanders onbekend zijn, maar die de muziekgeschiedenis van Cuba kleuren.
Estrella Acosta (65) verhuisde op haar elfde van Havana naar Texas, woonde in Mexico en Brazilië, maar vestigde zich dertig jaar geleden in Nederland. Hier promoot ze Cubaanse artiesten en met haar band Esquina 25 laat ze horen dat er meer is dan salsa en Buena Vista Social Club. Voor dit project voerde ze de liedjes uit in een jazzy stijl, samen met de vrouwen van het Pavadita Strijkkwartet.
Waarom een project over Cubaanse vrouwen?
„Ik was op zoek naar nieuwe liedjes en kwam op een site een lijst tegen met Cubaanse componisten. Alleen maar mannen. Ik wist dat er wel degelijk vrouwelijke componisten waren, ik ben met hun muziek opgegroeid, maar ze zijn moeilijk te vinden. Ze krijgen te weinig erkenning. Dat inzicht viel samen met het besef dat het achteruit lijkt te gaan met vrouwenemancipatie. Ik wil het niet te veel over Trump hebben, die krijgt te veel aandacht, maar zijn ideeën geven aan dat het de verkeerde kant op gaat. Dit project is bedoeld om bewustzijn te creëren.”
Het communistische Cuba zou een egalitaire samenleving moeten zijn. Zijn de negen vrouwen die u selecteerde daar wel bekend?
„Ja, maar ze worden ook weer snel vergeten. Latijns-Amerika, dus ook Cuba, is ook een mannensamenleving. Maria Cervantes was zeer bekend, maar ze leefde van 1885 tot 1981, die generatie is dood en haar opnames zijn moeilijk te vinden. Ze trouwde drie keer en ging de hele wereld rond, terwijl ze geacht werd thuis te blijven om voor de kinderen te zorgen. Margarita Lecuona was in de jaren dertig en veertig superpopulair over de hele wereld. Ze was een verre nicht van componist Ernesto Lecuona. Zijn naam hoor je nog vaak, maar niemand kent Margarita meer.”
Margarita Lecuona schreef een liedje dat voor veel oudere Amerikanen geldt als het bekendste Cubaanse liedje ooit.
„Ja, ‘Babalú Ayé’. Ik ken het ook van de comedyserie I Love Lucy, die op televisie was toen ik als tiener naar Texas verhuisde. Het was het lijflied van de hoofdpersoon Ricky Ricardo, die erg op mijn vader leek, en de roodharige Lucy leek op mijn moeder. Ik vond het heel cool dat hij dat als Cubaan speelde op die lange congadrum. Voor de rest was Texas toen een andere planeet voor mij. Dat Margarita Lecuona het schreef, ontdekte ik pas veel later. Vrijwel geen Amerikaan weet dat, terwijl ze het liedje wel kennen.”
U selecteerde vrouwen die honderd jaar geleden speelden en vrouwen van nu. Welke overeenkomsten zag u bij het bestuderen van hun biografieën?
„Vastberadenheid. Al deze vrouwen hebben zich niet laten weerhouden door obstakels. Begin 1900 zat niemand op Maria Teresa Vera te wachten. Ze kwam uit een arm gezin en ze was minstreel, een beroep dat aan mannen was voorbehouden. Uiteindelijk zou ze als eerste vrouw een mannenband aanvoeren. De vrouwen van die generatie waren ook de eersten die Afro-Cubaanse invloeden gebruikten. Zij doorbraken taboes. Yaïma Orozco is een jongere folkzangeres op de cd die niet dezelfde kansen krijgt als wij hier, met beperkte toegang tot internet en de wereld buiten Cuba. Toch lukt het haar om te spelen in het buitenland.
„Het is een les voor mannen en vrouwen. Waar je ook woont, in welke tijd je ook leeft, de enige manier om het te maken is door over de horden die de maatschappij oplegt te springen.”