Hoe Nederlandse schilders Parijs veroverden

Nederlandse schilders trokken in de 19de eeuw naar Parijs. Er is nog veel van te zien.

Vincent van Gogh Boulevard de Clichy, 1887. Op de plek van de boom rechts werd twee jaar later de Moulin Rouge geopend.
Vincent van Gogh Boulevard de Clichy, 1887. Op de plek van de boom rechts werd twee jaar later de Moulin Rouge geopend. Beeld Van Gogh Museum, Amsterdam (Vincent van Gogh Stichting)

Het is nog rustig in de bar van La Closerie des Lilas. De pianist gaat zitten, strijkt eens door zijn haar en begint à l’improviste te spelen. Hier zaten ze dan, aan de Boulevard du Montparnasse: Pablo Picasso, Piet Mondriaan, Ernest Hemingway, Scott Fitzgerald en al die andere grote namen uit de kunst- en schrijverswereld. Afgekomen op de magie van Parijs, rond de vorige eeuwwisseling. Kubisten, expressionisten en andere vernieuwers hadden hun eigen tafels en coterietjes in La Closerie.

Op weg naar zonnige oorden en witte stranden heb ik Parijs vele jaren links laten liggen, maar nu ben ik terug voor een hernieuwde kennismaking. Ditmaal in de voetsporen van Nederlandse schilders die in en rond de negentiende eeuw naar de Franse hoofdstad trokken. Het Van Gogh Museum in Amsterdam wijdt er de komende maanden een grote tentoonstelling aan, Nederlanders in Parijs 1789-1914. In Parijs, ‘de kunsthoofdstad van de wereld’, dáár gebeurde het. Daar waren goede opleidingsmogelijkheden, je kon er exposeren in etalages van galerieën en mensen ontmoeten die je verder konden brengen. Er werd volop over kunst geschreven, je kon naam maken en bekend raken bij potentiële kopers van je werk. De kunsthandel floreerde, maar het was ook gewoon keiharde business. Jonge kunstenaars die lokaal doorbraken, werden naar Parijs gehaald om verder opgeleid te worden tot goedverkopende artiest.

Lees ook: Hemingway was een hipster in Parijs

En dan het opwindende, bruisende stadsleven, de mythevorming: in Parijs kwam je gevaarlijke vrouwen tegen, je kon er uitgaan tot diep in de nacht en leven als een bohémien. Parijs was een magneet voor iedereen die artistieke ambities had.

Hofschilder

Een van de eerste Nederlanders die de stap waagden, was Gerard van Spaendonck. De Tilburger arriveerde in 1769 in Parijs en maakte al snel naam met bloemstillevens en bloemenmotieven die hij op snuifdozen schilderde. Van Spaendonck voelde zich thuis in de stad en begaf zich in de hoogste kringen. In 1774 stelden koning Lodewijk XVI en koningin Marie-Antoinette hem zelfs aan als hofschilder, waarna de landelijk gelegen Jardins du Roi (de koninklijke tuinen, tegenwoordig de Jardin des Plantes) zijn standplaats werden. Hij hield zich daar vooral bezig met botanische studies, maar design kwam ook op zijn conduitestaat te staan. Van Spaendonck ontwierp bijvoorbeeld parfumflesjes voor Marie-Antoinette en schilderde fruit- en bloemenmotieven voor de porseleinfabriek in het nabijgelegen Sèvres.

Gerard van Spaendonck Bloemen in een albasten vaas en vruchten op een marmeren blad, 1781. Van Spaendonck hield zich in Parijs bezig met botanische studies. Beeld Het Noordbrabants Museum, Den Bosch

De Tilburger onderwees veel Franse en Nederlandse leerlingen en er ontstond een levendige uitwisseling tussen de botanische tuinen van Parijs en Leiden. Hij leerde de Fransen om grote bloemstillevens op de manier van zeventiende-eeuwse Hollandse meesters te schilderen. „In Parijs werd wel gesproken van de l’École de Van Spaendonck”, vertelt Mayken Jonkman, gastconservator van de tentoonstelling in het Van Gogh Museum. Ik ben met haar op stap om het Parijs van de Nederlandse schilders te leren kennen. „Van Spaendonck was diplomatiek en kon met alle winden meewaaien. Na de Franse Revolutie in 1789 mocht hij bijvoorbeeld blijven, en stelde het nieuwe regime hem aan als tekenleraar. Hij hielp de revolutionairen zelfs om kunstverzamelingen bij de gevallen adel te confisqueren, uiteraard ten behoeve van het volk.” Ironisch genoeg verhief Napoleon Bonaparte hem in 1804, na de val van de Eerste Republiek, zélf in de adelstand.

Van Spaendoncks atelier bestaat nog steeds. Het bevindt zich in het Maison de Buffon, het historische pand in de zuidwesthoek van de Jardin des Plantes. Het huis en de tuinen lagen destijds in landelijk gebied, tegenwoordig zijn ze volledig in de stad opgenomen; de Grote Moskee van Parijs staat op nog geen honderd meter afstand.

Landelijk gebied

Uit heel ander hout gesneden was Johan Barthold Jongkind, in 1819 geboren in Twente. De talentvolle jongeling trok in 1846 naar Parijs om een schildersopleiding te krijgen. Hij kon dat doen dankzij een beurs van koning Willem II. Hij kwam in Rue Cauchois terecht, in het uitgaansgebied Quartier Pigalle. Jongkind was een getapte jongen en raakte onder anderen bevriend met Corot en Manet.

„Pigalle lag destijds aan de rand van de stad”, beschrijft Jonkman. „Het was nog een redelijk landelijk gebied met moestuinen en wat velden en je kon er goedkoop wonen. Omdat het nét buiten de stadsbarrière lag, werd er geen belasting geheven, op alcohol bijvoorbeeld, en dat stimuleerde het uitgaansleven weer.”

Na een paar jaar had Jongkind al zijn geld verbrast in Parijs

Maar datzelfde uitgaansleven was iets te veel aan Jongkind besteed. Na een paar jaar had hij al zijn geld verbrast en stopte de koninklijke subsidie. Jongkind ging terug naar Nederland en trok bij zijn moeder in. In Parijs organiseerden zijn kunst- en uitgaansvrienden intussen veilingen van werken die hij achtergelaten had, zodat Jongkinds schulden konden worden afbetaald en de gezellige Hollander kon terugkeren. Ze stelden ook eigen werken beschikbaar voor de veilingen, waaronder schilderijen van de jonge Claude Monet. Na zijn terugkeer begonnen Jongkind en Monet gezamenlijk te schilderen. De twee zetten hun ezels in 1852 bijvoorbeeld naast elkaar neer om een uitzicht op de Notre-Dame, vanaf de Quai de la Tournelle, op doek vast te leggen. Het uitzicht vanaf de kade ziet er nog vrijwel hetzelfde uit als destijds, constateer ik als we langs de rivier wandelen. „Jongkind leerde mijn oog om écht te schilderen, verklaarde Monet later, en ook Boudin en Sisley leerden van hem hoe ze het licht op doek konden vastleggen”, zegt Mayken Jonkman. „Hij wordt daarom wel ‘Vader van de impressionisten’ genoemd.”

Montmartre

In het begin van de negentiende eeuw was het Palais Royal bij het Louvre ‘the place to be’ voor kunstenaars. Aan het einde van de eeuw was de focus echter verschoven naar Montmartre. Tussen 1880 en 1890 kwam dit landelijke gebied aan de noordelijke stadsrand snel tot ontwikkeling. De meeste houten molens op de heuvel gingen tegen de vlakte en er verrezen nieuwe stadspanden. De Nederlanders George Hendrik Breitner en Kees van Dongen streken er neer in 1884 en 1897.

In februari 1886 kwam er ook een andere Nederlandse kunstenaar in de Franse hoofdstad aan: Vincent van Gogh. In juni 1886 betrok hij met zijn broer Theo een appartement in Rue Lepic, op nummer 54, aan de zuidzijde van Montmartre. Jonkman wijst de verdieping aan waar Van Gogh woonde. Hij keek uit over de stad, waar de nieuwe boulevards blonken en de Eiffeltoren werd gebouwd. „Eigenlijk is er niet zo gek veel bekend over zijn tijd in Parijs. We weten veel over Vincent dankzij de vele brieven die hij aan zijn broer stuurde, maar in Parijs woonden ze bij elkaar en was er dus geen noodzaak om te schrijven. Wat we in ieder geval wel weten is dat Vincents schilderstijl in Parijs veranderde. Van een wat somber, monochroom kleurgebruik ging hij met heldere kleurtoetsen werken en vond hij zijn nieuwe vorm.”

Zin in een weekendje Parijs gekregen? De stad kent nog een paar geheimen (en dit zijn ze)

Wat we natuurlijk ook weten is dat Van Gogh na twee jaar naar Arles vertrok, bijna overspannen van alle impulsen in Parijs. Niet elke kunstenaar wist het te maken in de grote stad. Jonkman: „Dat hing onder meer van de persoonlijkheid af. Breitner bijvoorbeeld was een verlegen man en hield het maar zes maanden uit in Parijs.”

Van het oude Montmartre van Breitner, Van Dongen en Van Gogh zijn de Moulin de la Galette in het bovendeel van Rue Lepic, een laatste stukje wijngaard bij Rue des Saules en het appartement van Van Gogh in Rue Lepic nog terug te vinden, evenals verschillende oude atelierwoningen, bijvoorbeeld in Rue d’Orchampt. Het derde atelier van Van Dongen achter Place Émile-Goudeau, dat hij onder anderen deelde met Picasso, is helaas afgebrand.

Net als in La Closerie des Lilas kom je in Montmartre heden ten dage geen bohémiens meer tegen; toeristen maken er de dienst uit. Na de Tweede Wereldoorlog verdween de avant-garde uit Parijs, het leven werd er te duur voor jonge kunstenaars. Ze trokken naar New York of Londen, en tegenwoordig is Berlijn de stad waar je moet zijn. Ook zo’n stad die ik veel te lang links heb laten liggen. Binnenkort maar eens een retourtje boeken.