Het wordt wel ‘de Nachtwacht van de Middelnederlandse letterkunde’ genoemd, het handschrift Van Hulthem met 686 teksten die vlak na 1405 zijn neergeschreven op zo’n 500 papieren bladzijden. Sinds de vondst ervan in 1811, toen de Brusselse bibliofiel Charles van Hulthem het voor vijf en een halve frank op een veiling kocht, wordt gespeculeerd over de herkomst ervan. Nu lijkt het raadsel opgelost. Neerlandicus Frits van Oostrom onthult vrijdag in zijn boek Nobel streven wie het handschrift heeft geschreven – zij het dat hij de scribent geen naam kan geven en het dus moet houden bij „een klerk” in het gevolg van heer Jacob van Gaasbeek.
Het immense belang van het handschrift Van Hulthem voor de literatuurgeschiedenis ligt in het feit dat verschillende Middelnederlandse teksten enkel en alleen hierin te vinden zijn. Zonder de ijverige klerk uit het begin van de vijftiende eeuw zouden teksten die tot op de dag van vandaag de leeslijsten van middelbare scholieren halen, niet bewaard zijn gebleven. Zonder ‘Van Hulthem’ hadden we geen weet gehad van de abele spelen die destijds op markten, kermissen en in kastelen werden opgevoerd, toneelstukken als Esmoreit, Gloriant, of Lanseloet van Denemerken. Zonder ‘Van Hulthem’ zouden kluchten als De buskenblaser zijn verdwenen en zou er geen Nederlandse versie bekend zijn van de Theophilus-legende die in heel Europa werd verteld. Ook staan er drie gedichten in van de beroemdste Hollandse sprookspreker Willem van Hildergaersberch, die rond 1408 overleed – en die hier dus heet van de naald zijn opgetekend.
De ontdekking van de herkomst van het handschrift is een „volkomen onverwachte bijvangst” van Van Oostroms onderzoek naar het leven van ridder Jan van Brederode, die in Nobel streven centraal staat. De rivaal van Brederode bij het verwerven van de heerlijkheid Abcoude en Wijk bij Duurstede was de jongere edelman Jacob van Gaasbeek. Die liet in 1408 in een zogeheten Manboek vastleggen wie in Abcoude en Wijk leenplichtig aan hem waren. Toen Van Oostrom dat document in het Utrechts archief zag, kwam het schrift hem hoogst bekend voor. Hij had zich eerder intensief gebogen over ‘Van Hulthem’ – geschreven „in één vlotte en vormvaste hand”, zoals Van Oostrom het formuleerde in Wereld in woorden (2013).
Voor de vergelijking van de handschriften riep Van Oostrom de hulp in van een specialist, Jos Biemans, hoogleraar boekwetenschap en handschriftenkunde aan de universiteit van Amsterdam. Die concludeerde dat de hand in beide documenten van een en dezelfde persoon moet zijn, zij het „iets netter schrijvend” in het Manboek. Deze identificatie levert volgens Van Oostrom ook een „elegante verklaring” voor de aanwezigheid van zowel „teksten die een duidelijke connectie hebben met laatveertiende-eeuws Brussel” als teksten van „recente Hollandse herkomst”, zoals die van Hildergaersberch. Bovendien zijn de watermerken in het papier van beide boeken nauw verwant – hetgeen duidt op een nabijgelegen herkomst. Van Oostrom wijst er in zijn wetenschappelijke aantekeningen (op nobelstreven.nl) op dat neerlandicus Gerard Bouwmeester vorig jaar dezelfde hypothese – „zij het zonder handschriftonderzoek, laat staan bewijs” – had opgeworpen in zijn proefschrift over het werk van de veertiende-eeuwse schrijver Augustijnken.
De ‘Nachtwacht’ die Van Hulthem is, schrijft Van Oostrom kan „aldus langs onverwachte weg zijn atelier worden gewezen”. Dat atelier stond in de noordelijke Nederlanden, en niet in de omgeving van Brussel zoals tot nog toe werd aangenomen. De vader van Jacob van Gaasbeek moest, na een door hem beraamde sluipmoord op een politieke rivaal, in 1388 kasteel Gaasbeek achterlaten en hij week uit naar het noorden, waar hij bezit had in het Hollandse Putten en Strijen. Van deze Zweder van Gaasbeek is bekend dat hij een eigen heraut, blaasmuzikanten en een spreker in dienst had, een voordrachtskunstenaar. Overigens onderstreept Van Oostrom dat ‘Van Hulthem’ daarmee niet ineens een noord-Nederlands handschrift is; er staan teksten in uit de noordelijke én zuidelijke gewesten. „Het is een lauwerkrans voor de Taalunie.”
Van Oostrom concludeert dat ‘Van Hulthem’ een repertoireboek moet zijn geweest, waar voordrachtskunstenaars en toneelspelers teksten konden vinden van stukken die zij aan het hof van Gaasbeek, met onder meer huizen in Geervliet en Den Haag, konden voorlezen of opvoeren. Niet voor niets, licht Van Oostrom toe, staat het aantal versregels genoteerd achter elke tekst; dan wist de kunstenaar hoe lang het ongeveer zou duren.
„De ontdekking is bepaald niet zonder ironie”, vindt Van Oostrom. Het handschrift Van Hulthem en het Manboek van Jacob van Gaasbeek liggen sinds mensenheugenis in de Koninklijke bibliotheek van Brussel en in archieven in Den Haag en Utrecht – de meest gerenommeerde instellingen op de vakgebieden letterkunde en geschiedenis. „Maar voordat neerlandici en historici daadwerkelijk over elkaars schutting kijken, is er blijkbaar heel wat nodig.”