Jaarlijks worden auto’s veiliger, mobieltjes slimmer, sportkleren lichter. Dankzij ontwerpers zitten er nu wielen onder onze koffers en kunnen we thuis café-waardige espresso maken.
Maar wat hebben we aan al die prachtspullen als het leven op aarde dreigt te worden weggevaagd door de klimaatverandering die de mens teweegbrengt? Als ons bestaan wordt bedreigd door opkomend nationalisme, groeiende ongelijkheid en een kernoorlog? Als steeds weer nieuwe crises, van financiële rampen tot het vluchtelingenvraagstuk, gevolgen hebben voor de wereld?
Als ontwerpers zo goed problemen kunnen oplossen, waarom doen ze dan niets aan de echt grote issues? Deze vraag wil ik opwerpen tijdens de Dutch Design Week in Eindhoven, war ik internationaal ambassadeur van ben.
Onder de titel ‘Good Design for a Bad World’ ga ik een reeks gesprekken leiden waarin ik vooraanstaande ontwerpers en denkers spreek over de vraag of ontwerpers hun ambitie kunnen vergroten, van het niveau van stoelen en fietsen naar het aanpakken van mondiale vraagstukken die politici en traditionele instellingen niet kunnen of willen oplossen.
Natuurlijk doen ontwerpers al goed werk. De Nederlander Daan Roosegaarde heeft concepten ontwikkeld ter bestrijding van de luchtvervuiling: de Smog Free Tower – eigenlijk een reusachtige luchtreiniger voor steden – en een fiets waarmee je door hard te trappen deeltjes uit de lucht filtert. Ikea ontwikkelde met zijn kennis van platte meubelverpakking een lichtgewicht vluchtelingenopvang. En architectenbureau Bjarke Ingels Group ontwierp The Dryline: een waterkering voor het zuidelijke deel van Manhattan, met een park op een opgehoogde kade.
Airbnb, opgericht door twee ontwerpers, heeft een humanitair team, dat het netwerk van huisaanbieders moet uitbreiden voor de noodopvang van vluchtelingen en slachtoffers van natuurrampen (zoals van de recente orkanen).
En onlangs richtten verschillende ontwerpers zich op de plasticsoep in de oceaan. Een bekend voorbeeld is The Ocean Cleanup, een initiatief van de Nederlandse TU-student Boyan Slat; komend jaar wordt een begin gemaakt met het verzamelen van drijvend afval in de Stille Oceaan.
Toch zijn dit allemaal vrij bescheiden bijdragen. En nogal krachteloos vergeleken met de verwoestende kracht van kernwapens, kolencentrales en andere mega-objecten – overigens ook ooit allemaal door iemand ontworpen.
Een van mijn bezwaren tegen design is dat ontwerpers het vaak leuk willen houden. ‘Goede’ ontwerpers willen de wereld verbeteren, maar ondernemen niets tegen de verwoestende kracht van ‘slechte’ ontwerpers, die wapens, plastic wegwerpflessen en vervuilende voertuigen produceren.
Een van de belangrijkste bewegingen van de laatste jaren is de omschakeling naar ‘groen’ of ‘duurzaam’ design – ontwerpen die het milieu minder belasten door weinig of geen schadelijke materialen te gebruiken, zoveel mogelijk recyclebaar zijn, geen gebruikmaken van fabrieken die de lucht verontreinigen of werknemers uitbuiten, enzovoort. Duurzaamheid is van randvoorwaarde nu hoofdzaak geworden en is zelfs uitgegroeid tot de nieuwe norm, in elk geval als marketing-instrument.
En ja, dit leidt tot een paradox, want in totaal neemt het aantal goederen dat we wereldwijd produceren toe. Dus ook al is elk artikel groener dan het was, het belastende effect op de aarde blijft toenemen.
Een groene wereld
Het idee van een groenere wereld houdt ook ontwerpers bezig; op een designconferentie vroeg ik een paar honderd toehoorders om hun hand op te steken als ze vonden dat we te veel spullen hebben en er niet nog meer zouden moeten maken. De overgrote meerderheid sloot zich hierbij aan en koos zo in feite voor zijn eigen werkloosheid.
Ontwerpers zijn het over het algemeen met elkaar eens dat er dingen zijn waar ze absoluut niet aan willen werken. Overal ter wereld vermijden designmusea legermaterieel, wapens of soortgelijke omstreden spullen in hun collectie op te nemen, ondanks hun functioneel en esthetisch vernuft (met als opvallende uitzondering de kalasjnikov, die door zijn eenvoud en duurzaamheid een soort cultstatus heeft bereikt onder ontwerpers, ook al heeft hij meer mensenlevens gekost dan bijna enig ander voorwerp in de geschiedenis). Een paar jaar geleden zorgde de Franse ontwerper Philippe Starck voor ophef toen hij, bewust provocerend, een reeks lampen naar wapens modelleerde; men vond dat hij met zijn verwijzing een grens had overschreden.
De ontwerpwereld doet dus vaak of er geen slechte dingen bestaan of verhult ze met gemakkelijke clichés als ‘groen design’ of ‘duurzaam design’. Maar hiermee maak je niet het verschil.
Ook de Dutch Design Week, een toonaangevende broedplaats van nieuw talent en ideeën, wil alles wat negatief is wegpoetsen. Ik kreeg te horen dat de titel van mijn gesprekkenreeks, ‘Good Design for a Bad World’ niet in de smaak viel omdat de vereiste blijmoedigheid eraan ontbrak (ik zei dat ik dan zeker aan die titel wilde vasthouden).
Ontwerpers doen vaak of er geen slechte dingen bestaan
Er zijn ontwerpers die zich bewust zijn van de mondiale uitdagingen en hun eigen passiviteit – of zelfs medeplichtigheid. De Brexit-uitslag in Groot-Brittannië en de verkiezing van Donald Trump in de VS hebben in beide landen geleid tot een reactie in de creatieve gemeenschap, van protestmarsen tot discussies en debatten.
Andere voorbeelden zijn de conferentie What Design Can Do in Amsterdam (die grote thema’s als vluchtelingencrisis en klimaatverandering voorleggen aan designers en hen vragen met een oplossing te komen) en de Index Awards in Denemarken.
Een van de winnaars dit jaar is GreenWave, een ‘revolutionair systeem van oceaanboerderijen die de ecosystemen van de oceaan herstellen, klimaatverandering beperken en werk verschaffen aan vissers – en zo de lokale bevolking aan gezond en lokaal voedsel helpen’. En Zipline, ‘het eerste commerciële bezorgsysteem ter wereld dat met drones medische benodigdheden zoals bloed en vaccins snel op de plek wil krijgen waar ze nodig zijn’.
Ook in Toronto bij het Edit-festival en in Helsinki bij DesignCommons zien we dit najaar mooie initiatieven. Allemaal tekenen van een nieuwe wind onder designers en het ontstaan van een nieuw collectief bewustzijn. Dat werd ook tijd, want de laatste decennia heeft de designwereld moreel niet veel impact gehad.
Terwijl de problemen als gevolg van het consumentisme tot de wereld doordrongen, leken ontwerpers zich te laten verleiden door de roem die ze met hun producten kregen. Design werd een circus van celebrities en excessen.
Nieuwe generatie ontwerpers
Begin deze eeuw zagen we een nieuwe generatie ontwerpers – onder wie veel Nederlanders – een hele persoonlijkheidscultus creëren rond zichzelf en hun zeer individualistische ontwerpstijl. Design werd een stilistisch toverstokje waarmee een elitegroepje van ontwerptovenaars over alles heen kon zwaaien.
Maar de laatste tijd komt hier verandering in en wederom lopen de Nederlanders voorop. Thomas Widdershoven, voormalig creatief directeur van de Eindhovense Design Academy, zag een paar jaar geleden al een mentaliteitsverandering onder jonge ontwerpers en vertelde mij in 2015 dat de studenten van de academie voorheen altijd „verzamelobjecten voor musea wilden maken. Maar nu trekken ze de wereld in”, zei hij. „Ze zien een crisis en reageren daarop.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/10/data20414166-a0b002.jpg|//images.nrc.nl/dQRivKPlP9z8fGwFcFzpkoqKh0o=/1920x/smart/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/10/data20414166-a0b002.jpg)
Illustratie Abbe van Wieren
Studenten van nu geven minder om roem en willen hun talent juist inzetten voor maatschappelijk verantwoorde kwesties. Hij verwees naar de vele afstudeerprojecten gericht op de vluchtelingencrisis.
Bijvoorbeeld het project Universal Unconditional van Stefania Vulpi, waarmee mensen vluchtelingen kunnen helpen door via een online platform hun burgerschap aan hen uit te lenen. En De Voorkamer van Pim van der Mijl: een soort woonkamer waar immigranten en lokale bewoners elkaar konden leren kennen. Ook al zijn beide projecten meer conceptueel dan praktisch, ze laten wel zien dat ontwerpers maar al te graag een verschil in de wereld willen maken. Hun prachtige ideeën zullen vervolgens drastisch moeten worden opgeschaald. Dat is niet eenvoudig, want het vergt kwaliteiten die ontwerpers soms ontberen, zoals het vermogen om geld in te zamelen, te lobbyen bij politici en de media voor zich te winnen.
Samenwerking met bedrijven
Samenwerken met bedrijven is ook nodig. En de kracht bezitten om hen te overtuigen van hun morele plicht. Ikea en Airbnb – bedrijven met een sterke designcultuur – hebben hierin al initiatief en visie getoond, maar waar blijven andere grote bedrijven? Hoe kunnen ontwerpers ze helpen om ook zo ver te komen?
Ontwerpers zullen uit hun gesloten wereldje moeten breken en bondgenootschappen moeten sluiten met wetenschappers, politici en industriëlen. Ze zullen hun vaardigheden niet alleen moeten toespitsen op het ontwerpen van objecten, maar ook goed moeten leren uitleggen waarom en hoe dingen moeten veranderen.
Daarbij moeten ze afstappen van hun eerdere opvattingen over design: niet alleen fysieke voorwerpen verdienen een herontwerp, maar ook vastgeroeste systemen en processen die al jarenlang bepalen hoe we bepaalde dingen doen.
Hoe herstellen we de democratie? Hoe zorgen we dat mensen op zoek naar een beter leven niet een oceaan willen oversteken? Dat mensen niet bang zijn voor immigranten? Hoe halen we CO2 uit de atmosfeer? Hoe kunnen we tijgers en neushoorns redden?
Voor deze en nog tal van vergelijkbare problemen zijn creatieve oplossingen nodig, want de bestaande oplossingen werken niet. Geniale mensen zullen met radicale ideeën moeten komen en dan mechanismen moeten inrichten om deze ideeën te verwezenlijken. Ontwerpers zouden deze mensen kunnen zijn, mits ze de uitdaging aandurven.
Marcus Fairs is oprichter en hoofdredacteur van het online designmagazine dezeen.com en dit jaar ambassadeur van de Dutch Design Week