In de eerste helft van de jaren negentig volgt Nicolien Mizee een vierjarige cursus scenarioschrijven in Amsterdam. Op 1 juli 1995 krijgt ze haar diploma uitgereikt. Het lukt haar niet om er haar brood mee te verdienen. Elk scenario dat ze met veel bloed, zweet en tranen weet te voltooien, wordt op het laatste moment afgewezen.
Ze vraagt zich af of ze niet beter een gewoon verhaal kan schrijven, maar ze voelt zich enigszins verplicht aan Ger Beukenkamp, een van haar docenten, die zelf in 1996 het geruchtmakende toneelstuk Emily schrijft, over het koningshuis. Mizee (1965) houdt na de cursus contact met hem. Af en toe gaat ze bij hem op bezoek, maar vooral stuurt ze hem vlammende brieven, per fax. Dat houdt ze ruim twintig jaar vol. Dat is bijzonder, zeker als je bedenkt dat deze ‘Allesverpletterende’, dit ‘licht van mijn leven’, nooit terugschrijft.
In De kennismaking, het eerste deel van een vervolgserie getiteld ‘Faxen aan Ger’, zijn de 125 brieven gebundeld die Mizee schreef van augustus 1994 tot juli 1997. Daar komt geen letter van titelheld Ger zelf in voor. Af en toe vraagt ze hem weleens dringend om een reactie (‘Zeg, hoor ik nog eens wat, ja of nee?’), maar hij zwijgt in alle talen. Ook als ze elkaar zien, wil de conversatie niet altijd vlotten. ‘De problemen rijzen […] als we proberen daadwerkelijk tot een dialoog te komen.’
Bloedzuiger
Ze beklaagt zich er geregeld over dat hij zich niet genoeg openstelt. Hij is een ‘hark’, meldt ze hem, zoals ze zichzelf trouwens omschrijft als een ‘bloedzuiger’, want de vriendschap komt duidelijk meer van haar kant. Ger is belangrijk voor haar als een soort levend dagboek. ‘Je bestaat’, schrijft ze verlekkerd, op 19 april 1997, ‘ik kan naar je kijken, over je nadenken, aan je schrijven, door jou af te tasten langzaam mezelf ontginnen’.
Zichzelf ontginnen. Daar gaat het allemaal om, in de gefaxte brieven aan Ger. Hij fungeert als een slijpsteen voor de vele gedachten en gevoelens die in haar rondwoelen. We zien in dit eerste deel de aanloop naar het schrijverschap – geen scenario’s, maar verhalen en romans, over mensen die moeite hebben met het leven, net als Mizee zelf. Uit elke brief opnieuw blijkt hoe vol ze haar handen heeft aan zichzelf en aan haar pogingen om zich staande te houden in een wereld die dingen eist die ze niet kan, zoals werken voor een baas, of zich aanpassen. ‘Internet, allochtonen, andere culturen en de tijdgeest interesseren me allemaal geen ene moer’, schrijft ze op 11 november 1996. En in een latere brief: ‘Ik heb maar één product en dat ben ik zelf.’ Ze ziet het als haar taak om te bewijzen dat ook iemand als zij, die in de ogen van anderen maar een leeg en nutteloos bestaan leidt, ‘recht en reden heeft om te leven’.
In 1997 wordt ze depressief. Waarom? Omdat haar ouders geen enkele belangstelling blijken te hebben voor de danslessen die ze samen met haar vriendin volgt. ‘Ik zou ook liever willen’, schrijft ze, ‘dat ik instort omdat ik zo diep getroffen ben door de schending van de mensenrechten in China, maar het is nu eenmaal niet zo.’
Haar thematiek mag dan beperkt zijn, haar inzet is groot. Haar leven hangt er letterlijk van af. Ze wil zichzelf, al schrijvend, opnieuw ontdekken. ‘Voor mij is leven: zoveel mogelijk terugvinden van wat ik ooit geweten heb. De rest is bijzaak.’ De existentiële aard van haar schrijverschap zie je terug in bijna elke zin: gedreven, niets ontziend, eerlijk, zelfkritisch. Ook al speelt alles zich af in Haarlem en omstreken, het gaat nooit over koetjes en kalfjes, maar altijd over halszaken. Haar brieven doen vaak denken aan de dagboekaantekeningen van Frida Vogels: bij beiden zie je een vergelijkbaar vermogen om het persoonlijke getob in heldere, laconieke formuleringen en scherpe observaties te vatten.
Naaktmodel
Het leven valt Mizee vaak zwaar, maar als ze kan schrijven over haar tekortkomingen, haar mislukkingen en haar problemen met mensen, heeft ze zichzelf en dat leven nog het meest onder controle. Ze weet smakelijk te vertellen over haar ervaringen als naaktmodel, in tochtige zaaltjes met fel tl-licht in Akersloot, Beverwijk en Castricum. Ze geeft een meeslepende samenvatting van de rampspoed in een ogenschijnlijk leuke, muzikale familie uit Haarlem, waar ze ooit als schoonmaakster werkte. Haar weergave van het alles of niets-gesprek met de heer T., die voor de Sociale Dienst moet beoordelen of ze in aanmerking komt voor de WAO, is niet alleen spannend, maar ook aangrijpend.
Een andere intrigerende rode draad in De kennismaking is Mizees behoefte aan lichamelijk contact met Ger. Ze zou graag eens zijn ‘kop, schouders en bovenlichaam’ aftasten met vingers en lippen. ‘Je mag je kleren erbij aanhouden.’ Maar hoe ze ook aandringt, hij gaat er niet op in. Drie jaar lang weet hij haar op afstand te houden. We hebben nog zeventien briefjaren te gaan. Zal de aanhouder winnen? De tijd zal het leren. Hopelijk valt er in de vervolgdelen net zo veel te beleven als in dit eerste deel van de wonderlijke lotgevallen van de hark en de bloedzuiger.