Geen ge-tsjienk, geen geritsel en geen binnensmonds geprevel dat je alleen van heel dichtbij hoort. Want mijn Twentse dorp is al een maand verstoken van merels. Door het usutu-virus, uit Afrika geïmporteerd door onschuldige zwaluwen. Het ontbreken van die misschien wel best gekende wilde Medelanders valt niet iedereen op. Terwijl de stilte toch oorverdovend is. Geen alarmriedels, geen bozig roepen. Geen luidruchtig oogstwerk van druiven en bessen.
Rond het dorp ontbreekt het geritsel op bosgrond, waarbij je altijd op een spectaculairder dier hoopte. Maar inmiddels hoop ik op een merel, en ben juist bij egel of ree teleurgesteld. Onwerkelijk. Zoals de leegte in de tuin van dag tot dag eigenlijk bevreemdender is dan het idee van een kernoorlog: je staat er vaker bij stil.
Je kon over ze struikelen. Ze waren niet zozeer ‘tam’, eerder hooghartig, zonder waardering of ook maar aandacht je nabije aanwezigheid toestaand. Maar als het zo uitkwam wisten ze je te roepen, letterlijk, ondertussen druk fladderend voor de tuindeur. Als er geholpen moest worden tegen een kat.
Een hele dynastie aan merels – we zaten inmiddels aan Marie-Antoinette VI – zijn we nu kwijt, compleet met vorstelijke genetische lijn. En eigenaardige trekjes. Zoals de hardnekkige weigering van de opeenvolgende vrouwtjes hun slovende mannetje bij de voedering van uitgevlogen jongen bij te staan. Uit verontwaardiging werden zij soms áángevallen door die jongen. Maar nee, lekker in de zon zitten, fijn badderen.
Misschien is die genderscheiding des merels. Misschien ook was het iets van onze tuingenoten alleen.
Melancholiek najaarsgeluid
Ooit komt er resistentie tegen het virus en kunnen we het opnieuw bekijken, bij schrikachtige pioniers.
Tegen die tijd klinkt de avondschemer ook weer zoals het hoort. Want dat is nu het grootste gemis. Normaal begint in deze tijd in heel Nederland een melancholiek stemmend najaarsgeluid te klinken. Wat er ook mocht veranderen, je wist: overal zitten er nu, in de steeds vroegere en killere avondschemer, merels schel te tsjienken. Verontrust of ruziemakend roepend. Van eenzame boerenhoeve tot overlopen stadsgracht, van landgoed tot Vinexwijk, Nederland was even één.
Het was de soundtrack toen je als kind na het eten nog even naar buiten ging maar het eigenlijk al te donker, nevelig en koud was. Vriendjes waren niet te bekennen, in de huiskamers gingen meer lampen aan, en jij liep hier alleen, met je bal.
Kat of uil in het halfduister
Soms is er voor het geven van die alarmroep een legitieme aanleiding – een kat of uil in het halfduister die moet worden aangewezen en uitgescholden. Maar net zo makkelijk beginnen ze daarna de buurvogels die eendrachtig bijsprongen zo afkeurend toe te roepen. En vaak lijkt het alsof zo’n vogel het zómaar doet, in zijn eentje. Verontrusting laten galmen. Is het de riskante, kille nacht die wacht, en onversneden film noir- melancholie? Of is dit gewoon een vogel die, met steeds minder licht om voedsel te zoeken, zich dan maar wat balorig van ver laat horen?
In ieder geval, ik denk er met andere weemoed aan terug. En oogst zelf de druiven.