Laat in een gesprek het woord ‘antidepressivum’ vallen en tien tegen één dat je iets terughoort over een ‘depressie-epidemie’, zelfmoorden of ‘Prozac-moorden’. Pillen tegen depressies hebben een slechte naam, vooral door een reeks kritische wetenschappelijke artikelen, antifarma-boeken en schandalen die uitvoerig zijn belicht in de media. De pillen zouden nauwelijks helpen, veel nare bijwerkingen hebben en te makkelijk worden voorgeschreven.
Die reputatie is onterecht, vinden psychiater Christiaan Vinkers en ziekenhuisapotheker Roeland Vis. Daarom proberen zij in hun dinsdag verschenen boek Even slikken misverstanden, mythen en taboes te slechten rond antidepressiva. Dat doen ze op een nuchtere, feitelijke en doorgaans overtuigende wijze.
Een voorbeeld daarvan is hun deconstructie van de zogeheten depressie-epidemie. Het idee dat er sprake is van een epidemie wordt gevoed door het feit dat een miljoen Nederlanders antidepressiva slikken. Maar de helft van die pillen wordt niet voorgeschreven tegen depressies, maar bijvoorbeeld tegen slapeloosheid. En van de half miljoen mensen met een depressie, gebruikt de meerderheid die tijdelijk. Zo pellen Vinkers en Vis het aantal mensen dat langdurig pillen slikt voor een depressie af tot 150.000. Niet niks, maar ook niet epidemisch.
Het pillengebruik is ook al jaren stabiel, na een forse toename van het gebruik in de jaren negentig van de vorige eeuw, toen een nieuwe generatie pillen op de markt kwam. Deze zogeheten serotonine-heropname-remmers (ssri’s) waren overigens niet echt nieuw, zo leert het aangenaam gedetailleerde notenapparaat. Alle pillen die nu op de markt zijn, zijn nog steeds chemisch sterk verwant aan de eerste pillen die in de jaren vijftig werden ontwikkeld.
Er zijn geen aanwijzingen dat antidepressiva bovengemiddeld gevaarlijk zijn voor de gebruiker, of leiden tot verhoogde agressie en moord
Hoe antidepressiva werken weten we niet, erkennen de auteurs die en passant afrekenen met de mythe dat bij depressie sprake is van een serotonine-tekort in de hersenen. Dát pillen voor veel patiënten werken, staat wel vast, maar hoe goed is een punt van discussie. In 2008 en 2010 verschenen in de Verenigde Staten omvangrijke meta-analyses van klinische onderzoeken waaruit bleek dat antidepressiva vooral effectief zijn bij ernstige depressies. Europees onderzoek wees in 2008 uit dat antidepressiva ook bij lichte depressies helpen.
De verschillen in uitkomsten zijn voor een deel terug te voeren op verschillen in criteria (wanneer wordt een lichte depressie zwaar?), verklaren de auteurs. Ze concluderen dat de pillen voor een flink deel van de mensen goed zijn bij zware depressies en zeer waarschijnlijk ook bij matige depressies. Tegelijkertijd zijn er geen aanwijzingen dat antidepressiva bovengemiddeld gevaarlijk zijn voor de gebruiker, of leiden tot verhoogde agressie en moord.
Hadden Vinkers en Vis het maar gelaten bij dit soort rustige redeneringen. Helaas geven ze toe aan de behoefte om flink af te geven op de Deense hoogleraar Peter Gøtzsche, die geregeld fulmineert tegen de in zijn ogen gevaarlijke depressiepillen. Vorig jaar nog publiceerde Gøtzsche in The BMJ een grondige analyse waaruit bleek dat bij de goedkeuring van paroxetine voor jongeren de effecten stelselmatig werden overdreven en de bijwerkingen weggepoetst.
De auteurs behandelen dit onderwerp wel, net als andere schandalen, maar zeggen over andere aantijgingen van Gøtzsche dat die de feiten naar zijn hand zet. Dat lichten ze verder niet toe, waardoor hun kritiek smaad wordt. De auteurs hadden best één voorbeeld kunnen uitwerken om duidelijk te maken wat er schort aan de aanpak van Gøtzsche opereert.
Het is een smet op een verder onberispelijk en noodzakelijk betoog. Noodzakelijk, omdat nog altijd veel mensen niet beseffen dat depressie een verschrikkelijke ziekte is. En dat antidepressiva daarbij voor veel patiënten uiteindelijk meer goed dan kwaad doen.