Als er zoiets als een maatschappelijk keurmerk voor literatuur zou bestaan, dan zou ik die meteen toekennen aan Vonne van der Meer. Haar romans en verhalen blinken uit door een prettig soort burgerschap. Veel aandacht voor medemens en omgeving. Oog voor zieken, sociaal zwakkeren en slachtoffers van geweld. Haar manier van vertellen is daarbij zo naturel en sprekend, en haar toon zo vertrouwelijk, dat veel lezers zich snel aangesproken voelen.
Dit klinkt misschien braaf en verantwoord, maar het is ook weer niet zo dat het bij Van der Meer (1952) allemaal pais en vree zou zijn. De zeven verhalen in Brood, zout, wijn, haar nieuwe bundel, moeten het juist hebben van wat er allemaal niet goed gaat. In verschillende verhalen is het een verhuizing die het nodige getob met zich meebrengt. Rust er wel zegen op de nieuwe omgeving? Wat moet er met alle spullen die niet mee kunnen? Hoe beledigend is het dat de aspirant-kopers tijdens de bezichtiging ‘al pratend’ aan het verbouwen slaan? De nieuwe situatie leidt ook tot minder gebruikelijke gedachten over de toekomst.
De ogenschijnlijk zo keurige Nele uit het titelverhaal laat gedachten bij zichzelf toe over de vriendelijke nieuwe bewoner: hoe zou het zijn om met hem in het oude huis te wonen? Ze gaat zo ver om zich na de verkoop, met een achtergehouden huissleutel, toegang te verschaffen tot het huis en de slaapkamer, die nog steeds voelt als haar eigen slaapkamer, en daar even in bed te gaat liggen. ‘Het wachtte haar op.’ Hoe zou zo’n insluipgeschiedenis aflopen?
Brood, zout, wijn is dus letterlijk een heel huiselijke bundel. We zien steeds moederlijke types ijverig in de weer met bewerkelijke pleegzoons, kerststalletjes, collectebussen en voedselbanken. Maar onder die beschaafde oppervlakte loeren grote, onvervulde verlangens – naar opwinding, overspel, seks, naar iets dat de sleur van alledag kan verbreken.
Het langst, mooist en spannendst is het verhaal ‘Maagdenroof’, over een moeder van vijf kinderen die zich zorgen maakt over seksueel misbruik. Zij wil de stichting HO (‘hands off’) lanceren, die zich zal gaan bezighouden met ‘opleiding en bijscholing’ om misbruik tijdig te herkennen en te bestrijden. Maar omdat misbruik inmiddels ‘niet meer zo hot is als het was’, ziet de oprichtster zich genoodzaakt de publiciteit op te zoeken, met het oog op sponsors. Ze laat zich op een avond thuis interviewen door een jonge journaliste. En dan blijkt de degelijke huismoeder, bij afwezigheid van haar echtgenoot, zelf haar handjes ook niet helemaal thuis te kunnen houden. Ze kan geen weerstand bieden aan de aantrekkelijke verslaggeefster, die haar dochter had kunnen zijn. Er gebeurt trouwens nog veel meer in deze subtiel opgebouwde geschiedenis, maar de kern van de zaak lijkt mij dat de gelegenheid de dief maakt.
Dat zien we steeds in dit boek. De botsing tussen eigenbelang en het algemene nut is ook precies wat in alle verhalen zorgt voor het zout in de pap. Van der Meers verhaalfiguren hebben allemaal zo hun maatschappelijke missie, maar gelukkig is niets menselijks hun vreemd.