Recensie

Recensie

De dichter, de kloof en het geloof

Wie een maatschappelijke kloof wil dichten komt aan met ‘verbinding’ en ‘solidariteit’ – lege begrippen die Maarten van der Graaff in zijn roman wél vult met betekenis.

Illustratie XF&M

1. De kloof

De kloof – tussen de elite en het volk, tussen conservatief en progressief, stad en platteland, bozen en tevredenen, tussen ‘gewone Nederlanders’ en de kennelijke onaangepasten – hoe dichten we hem?

2. De secularisatie

Er ontstaat ook een kloof in Wormen en engelen, de buitengewoon goede, eerste roman van Maarten van der Graaff (1987), die eerder twee prijswinnende dichtbundels schreef. Een kloof tussen Bram Korteweg, student met ‘vage literaire ambities’, en zijn geboortegrond, Goeree-Overflakkee, een gereformeerd, plat eiland, dor voor de geest. Bram is ontkomen, na een jeugd bekneld in de gesp van de biblebelt – een enkeltje naar academisch Utrecht en hij was vrij.

Althans, dat zou de weg van Terug naar Oegstgeest zijn, of van andere romans die Van der Graaffs autobiografisch getinte hoofdpersoon fileert. ‘Secularisatie voor seculieren verklaard. Het is een bekend Nederlands recept: verwijdering van ouders en familie, heimwee vermengd met triomf, ontluikend kunstenaarschap (onbegrepen in de oude kring).’ Et cetera: ‘De ontwikkeling richting een groter individualisme is voltooid.’

Zo’n verhaal lijkt Bram ook over zichzelf te vertellen, aan het begin, wanneer zijn vader intreedt bij een evangelische kerk en Bram met een wolkersiaans snedige lulligheid over de goeroe-dominee noteert: ‘Af en toe keek hij een moment dramatisch naar het plafond, alsof hij de Heer van de hemelse machten tussen de verwarmingsbuizen van de sporthal zag zitten.’ Even later, in nog zo’n sterke zin, zien we al iets verschuiven in Bram: ‘Dat een oudtestamentisch vuur uit de hemel de zelfvoldane grijns van zijn bakkes mag branden, dacht ik en voelde me er slecht over, kleinzielig.’

Er staat iets op het spel, méér dan individuele zielenroerselen na een particuliere breuk

Ja, waarom zo badinerend? Zijn vader gelooft tenminste ergens in – op eigentijdse wijze nog wel, een gemeenschap zonder gereformeerde spruitjeslucht.

Dan kijkt Bram om en ziet hij ineens dat achter hem een kloof gaapt: hij is bezig zich te vervreemden van zijn verleden, maar een breuk was helemaal niet zijn bedoeling. ‘Ik ben toch godverdomme geen babyboomer?’ Hij blijft Flakkeeënaar en wil ‘terug’, een brug slaan. ‘Niet om me te warmen aan nostalgie of om afstand te nemen, laat staan wraak, maar om dichterbij te komen.’ Maar hoe? Bram gaat in Utrecht bij een club die op sterven na dood is: een reli-praatclubje, een ‘theologisch werkgezelschap’.

3. De antwoorden

Hoe dichten we de kloof? Voor een antwoord op die vraag kijken we zelden naar de literatuur. Misschien omdat onze literatuur niet zo van de antwoorden is – eerder van de vragen. Of omdat de literatuur typisch maar aan één kant van die kloof staat? Schrijvers zijn navelstaarders – dat cliché is net het euvel waaraan dichtertje Bram lijdt. Zoals zijn geliefde Lena hem aanwrijft in een keiharde uitmaak-mail: ‘Ik krijg het idee dat je verhalen wil schrijven die lijken op al die films over verweesde oudere jongeren in de grote stad.’

Wie zich verschanst in een literatuurbubbel dicht geen kloof – de onvrede daarover verwoordde Van der Graaff al in zijn boze bundel Dood werk (2015): ‘Ik zou een illegale poëziebijeenkomst willen organiseren,/ maar omdat het opstandige en geheime/ gefetisjeerd worden door cultuurproducenten,/ heb ik er geen zin in.’ Halverwege Wormen en engelen schieten je die regels te binnen – als Lena mailt dat ze een dichtbundel gaat publiceren die, hé, Dood werk heet. Met die spannende zelfspiegeling (is Lena het geweten van Bram/Maarten?) worden de banden tussen de angry young poet Van der Graaff en personage Bram ineens veel zichtbaarder en voel je de roman boven zichzelf uitstijgen. Er staat iets op het spel, méér dan individuele zielenroerselen na een particuliere breuk.

Zeker wanneer Bram een uitweg uit de patstelling zoekt en naar buiten keert. Hij neemt zich voor om Paul, vriend van de theologenclub, te interviewen over zijn keuze om dominee te worden op – jawel, Goeree-Overflakkee. ‘Ik wil zo helder mogelijk laten zien hoe jij gelooft. Nu, in Nederland’, zegt hij. ‘Ik bedoel, waarom worden er VPRO-documentaires gemaakt over barbiers en imkers in Amsterdam en niet over een jonge dominee op een Zuid-Hollands eiland of iemand die in een wegrestaurant bij Lelystad werkt?’ Wormen en engelen gaat door op het motto van Dood werk, namelijk deze woorden van Chris Kraus: ‘I want to make the world more interesting than my problems. Therefore I have to make my problems social.

4. De onmacht

Ook in de nieuwe roman van Sanneke van Hassel, Stille grond, gaapt er een kloof, die dwars door het wegdek van een Rotterdamse straat loopt. Figuurlijk gesproken dan; Van Hassel betracht realisme. Zij plaatst twee types tegenover elkaar: de jonge, werkeloze moeder-yup Landa in een flatje versus Johannes, een Gutmensch die aan de overkant een daklozenopvang runt. De onaangepaste lui daar zijn Landa een doorn in het oog: ‘Die worden straks weer de hele dag beziggehouden. Het is net een crèche voor volwassenen, maar dan zonder de fikse ouderbijdrage die zij en Leon na de zomer gaan betalen.’

Landa laat in de buurtcommissie van zich horen, wat werkt, en sluit zich aan bij de ‘Volkspartij’, wat nog beter werkt, want die lui hebben de mechanismen van burgerlijk protest feilloos in de vingers. Stille grond is een rechttoe-rechtaan geëngageerde roman, duidelijk geïnspireerd op de Rotterdamse werkelijkheid, die redelijk overtuigend laat zien hoe onze stadssamenleving kan werken, nou ja, wérkt.

Het is als roman niet volledig overtuigend: daarvoor blijven Landa en Johannes te veel typen, die weinig ontwikkeling doormaken. Alsof Van Hassel vooral wilde tonen hoe het al is, zonder als schrijver de taak of noodzaak te voelen een uitweg te bieden. Het is moeilijk te verkroppen dat Landa en Johannes zo respectievelijk star en moedeloos zijn – maar wellicht is dat een kwestie van wereldbeelden. (De cynicus zou zeggen dat het juist realistisch is. En hij zou zich realist noemen.)

Of is het een kwestie van onmacht? Je kunt Van Hassel moeilijk verwijten dat ze het óók niet weet hoe ze de verschillen moet overbruggen, dat ze haar realistische Rotterdamse kloof niet gedicht krijgt. Aan de andere kant: Maarten van der Graaff geeft halverwege zijn roman al te kennen dat hij méér wenst, dat het anders geen zin heeft. Dat in zijn roman de ontwikkeling richting een groter individualisme niet voltooid zou worden.

5. De nieuwe voorbeelden

Van der Graaff zoekt verbinding – zijn hoofdpersoon doet dat. Wormen en engelen volgt die zoektocht en meandert mee langs allerlei hedendaagse vormen van semi-spirituele sensatie: geestverruimend xtc-gebruik en de zinnenprikkeling van ASMR, een ervaring op basis van zachte geluiden waar een flinke online filmpjescommunity omheen bestaat. Van der Graaff leidt Bram ook terug langs het pad van zijn religieuze opvoeding – om te zien waar het gif ontstaan is, waarom hij eigenlijk weg wilde van Flakkee (vermoedelijk bij de nationalistische mythen die zijn leraar in de lessen sandwichte). En ook vérder, langs nieuwe theologische of artistieke voorbeelden, in glasheldere, prikkelende essayistische passages. Die mix van verhalend proza en essayistiek geeft de roman fantastische verdieping, zoals in wel meer recente Nederlandse romans met succes gebeurde (Fuzzie van Hanna Bervoets, Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman).

De belangrijkste denker voor Bram is de filosofe Simone Weil (1909-1943). Zij raakte in de ban van Sint Franciscus en volgde hem na door zich het leed van de arbeidersklasse aan te trekken. Maar ze sloot zich nooit bij een kerk aan, want dat leidde af van waar het om ging: persoonlijke verbindingen.

6. De weefsels

Is dát het? Is geloof de brug over de kloof – in een seculariserend land ooit de verdeler, maar nu de verbinder? In zekere mate: om godsgeloof gaat het niet, en Wormen en engelen propageert ook geen happy-clappy-christendom. Net als Weil blijft Bram op de drempel van de kerk staan, maar raakt hij wel geïnspireerd door de franciscaner naastenliefde en solidariteit. Daarin volgt Bram zijn oude clubgenoot Wilfried, die ernaar streeft minderbroeder te worden. Die donderpreekt gloedvol: ‘Jonge mensen krijgen aangeleerd dat solidariteit hun positie uitholt, dus lijkt het beter niet al te veel aandacht te besteden aan verschillen en conflicten. Zo’n wereld, die uit vrienden bestaat, waarin je nooit meer een vreemdeling ontmoet, is erg gevaarlijk. Wie, verzwakt en verwond, de wereld van zelfredzame vrienden binnenstrompelt, wordt aangevallen.’ Het is niet moeilijk voor te stellen dat dat Bram aanmoedigt tot solidariteit buiten de bubbel – en dat slaat over op de lezer. ‘Ik wil de weefsels begrijpen waarin we zijn opgenomen’, noteerde Bram al. In plaats van een brug te bouwen legt hij weefsels bloot. Wat nou kloof?

Zo leeg als kreten als ‘verbinding!’ en ‘solidariteit!’ kunnen klinken, zo vol met betekenis laadt Van der Graaff ze, en dat maakt zijn roman tot een fascinerende, dwarse en overtuigende ode aan precies die begrippen. Wormen en engelen staat bol van ideeën, is geweldig geschreven en alles staat er op zijn plaats. En het is een geëngageerde roman die verder gaat dan het beschrijven van wat al is, die wil blijven broeien in het hoofd van de lezer. En zo versterkt hij het geloof in de literatuur.

Correctie: eerder werd er gesproken over een ‘sociale werkplaats’ in de roman van Sanneke van Hassel. Dit is gewijzigd in ‘daklozenopvang’.