De dader was bekend bij de inlichtingendiensten, berichtten media na de aanslag in april in Stockholm. Hetzelfde was het geval na de aanslagen in mei in Manchester en in juni in Londen.
Na een Europese aanslag blijken daders vaak bij de autoriteiten bekend te staan als sympathisant van terreurorganisatie IS. Strafrechtelijk gezien kon hen meestal niets worden gemaakt: in een rechtsstaat zijn sympathieën niet strafbaar, alleen handelingen kunnen worden vervolgd. Dus zolang een IS-sympathisant geen voorbereidingen treft voor een aanslag en niet ronselt, kan hij of zij ook niet worden opgesloten.
Het is een moeilijk te verkroppen boodschap voor de politiek, die er alles aan gelegen is om aanslagen te voorkomen. Daarom wordt de terrorismewetgeving steeds verder opgerekt naar de voorfase van terrorisme. Theresa May, de premier van het Verenigd Koninkrijk, zei na de laatste aanslag dat mensenrechten er desnoods voor moeten wijken. „We moeten nog meer doen om de vrijheid en bewegingsruimte te beperken van terrorismeverdachten waarvan we weten dat ze een bedreiging zijn, maar tegen wie we onvoldoende bewijs hebben voor vervolging.”
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/bvhw/wp-content/blogs.dir/114/files/2022/11/jensma-folkert-20221105700-artikel.png)
Gevaarlijk geacht persoon
Juist voor deze niet-strafbare ‘dreigers’ heeft Nederland sinds kort een nieuw instrument in handen: de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding. Deze op 1 maart ingevoerde wet geeft de minister van Veiligheid en Justitie de mogelijkheid om een gevaarlijk geacht persoon een meldplicht, gebiedsverbod of contactverbod op te leggen – terwijl hij (nog) niets heeft misdaan. Een gebiedsverbod kan bijvoorbeeld gelden voor een plek of evenement waar een gevaarlijk persoon warme belangstelling voor lijkt te hebben.
De maatregel is bedoeld om ‘risicovolle personen’ in de gaten te houden en te verstoren, zegt terrorismeonderzoeker Jelle van Buuren van de Universiteit Leiden. „Met een gebiedsverbod geef je de boodschap: we hebben je in de gaten. Dat kan een effectief middel zijn om iemand onder controle te houden.” Het zou ingezet kunnen worden om jihadisten te weren van potentiële doelwitten zoals het Binnenhof of Schiphol.
Tegelijkertijd zou de minister terughoudend moeten zijn met gebiedsverboden, zegt Van Buuren. „Als deze maatregel grootschalig wordt toegepast op moslims die niks strafbaars hebben gedaan, kan het bijdragen aan het idee dat moslims anders worden behandeld. Dat kan er juist voor zorgen dat iemand alleen maar bozer en radicaler wordt.”
De eerste zaak waarbij de wet is toegepast, is nu bekend. De minister legde in april een gebiedsverbod op om te voorkomen dat een vermeende IS-strijder uit Spijkenisse de marathon van Rotterdam zou bijwonen. De man zou eerder hebben gezinspeeld op een aanslag op de marathon. Er waren aanwijzingen dat hij zich had aangesloten bij IS en dat hij bij terugkeer in Nederland aan een wapen probeerde te komen.
Volgens zijn advocaat Bart Nooitgedagt is er geen bewijs voor. „Mijn cliënt is door de strafrechter vrijgesproken van terrorisme. Nu probeert de overheid hem alsnog te pakken via de bestuurlijke weg.”
Een zorgelijke ontwikkeling, vindt Nooitgedagt, want een verdachte kan zich zo minder goed verdedigen. In het strafrecht moet een verdenking overtuigend worden bewezen, in het bestuursrecht kan slechts achteraf worden getoetst of een maatregel ‘redelijk’ is. Bovendien mag de motivatie voor de maatregel geheim blijven.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/06/deelnemers-nn-marathon-rotterdam-over-de-erasmusbrug_15844677.jpg)
Opvallende belangstelling
Wanneer de minister een vermeende dreiger een gebiedsverbod mag opleggen, is onduidelijk. Het moet in elk geval gaan om „een samenstel van gedragingen”, staat in de memorie van toelichting op de wet.
„Gedacht kan worden aan contacten met andere geradicaliseerde personen, gecombineerd met een opvallende belangstelling voor bepaalde objecten of evenementen.” Wanneer een persoon precies ‘geradicaliseerd’ is, laat de wet onvermeld.
Hoogleraar staatsrecht Jon Schilder van de Vrije Universiteit Amsterdam verdiepte zich in de wet en vindt de bevoegdheden te onduidelijk. „Een burger moet een beetje kunnen voorspellen wanneer zijn grondrechten worden beperkt. In deze wet blijft dat heel vaag. Dat maakt het voor een rechter heel moeilijk om te controleren of de wet juist is toegepast. Omdat de motivatie voor de beslissing geheim kan blijven, weet de betrokkene zelf niet waartegen hij zich moet verweren. Dat kan leiden tot schrijnende gevallen waarbij iemand betrekkelijk rechteloos is.”
Ook in de zaak van de man die werd geweerd bij de marathon, wil het ministerie van Veiligheid en Justitie niet zeggen welke info heeft geleid tot het gebiedsverbod: dit kan „met het oog op nationale veiligheid” niet worden vrijgegeven.
Hoogleraar Schilder vindt dat voor dit soort gevallen een ‘vertrouwensadvocaat’ moet worden ingevoerd, naar Engels voorbeeld. Dit is een door de geheime dienst gescreende raadsman die vertrouwelijke informatie wél mag inzien. Deze advocaat zou het kunnen opnemen voor de beklaagde. „Het is nog steeds niet ideaal, maar zou het evenwicht iets kunnen herstellen”, zegt Schilder.