Het Van Abbemuseum heeft zich de laatste jaren opgeworpen als hét meta-museum van Nederland – er loopt altijd wel een tentoonstelling waarin het museum zich afvraagt wat kunst is, wat voor rol kunst speelt in de samenleving en welke mechanismen daaraan ten grondslag liggen. Goeie vragen, maar ook lastig, zeker als ze worden gesteld vanuit een decennia-oud instituut met een enorme collectie, dat zelf tot aan de oksels in de traditie zit vastgeklonken. In hoeverre mag zo’n museum zijn bestaansrecht in twijfel trekken? Kan dat eigenlijk wel?
Dat het het Van Abbe ernst is, blijkt wel uit de tentoonstelling The Making of Modern Art, die anderhalve week geleden opende en maar liefst tot begin 2021 doorgaat – een belangrijk, ambitieus project dus voor het museum.
Op het eerste gezicht lijkt het een traditionele expositie. De zalen zijn vrij tuttig ingericht en aan de hand van documenten, werken uit de collectie en teksten (véél teksten) wordt getoond hoe de westerse kijk op kunst zich heeft ontwikkeld. Alleen: wie verwacht dat The Making of Modern Art daarmee een educatieve, publieksvriendelijke tentoonstelling is, komt snel van een koude kermis thuis.
Al in de eerste zaal, waar de kunstwerken zijn opgesteld in oude historiserende vitrinekasten, valt op dat de schilderijen van Mondriaan en Malevitsj die achter het glas hangen wel erg modern en knullig zijn uitgevoerd – zijn die wel echt? En wat betekenen al die matig geschilderde zwart-wit doeken die zogenaamd historische situaties verbeelden? De zaal erna komt de eerste klap: op een olijfgroen wandje hangen naast elkaar twee schijnbaar identieke versies van Mondriaans Compositie in wit en zwart (1930) – maar welke is nu de echte? Is de echte er wel?
Hoe langer je kijkt, hoe complexer het wordt
Zo gaat het door: knipsels, foto’s, zogenaamd historiserende schilderijen met daar tussendoor een tombola van kunstwerken, soms echte klassiekers als Kokoschka’s De macht van muziek (1918) en Kurt Schwitters’ Isle of Man (1941), dan weer nep – en dat allemaal in dezelfde semi-educatieve, semi-geschiedkundige opstelling. Hier wordt een spel gespeeld, zoveel is wel duidelijk, met authenticiteit, met autoriteit, waarde, met de rol van het museum.
Morsdode theoreticus
En hoe langer je kijkt, hoe complexer het wordt. Wat is bijvoorbeeld de rol van ‘The Museum of American Art’ uit Berlijn dat telkens opduikt en waar alle ‘vervalsingen’ vandaan lijken te komen? Hoe kan de morsdode theoreticus Walter Benjamin er ineens weer allerlei springlevende meningen op na houden? Bestaat hier nog wel een waarheid?
Natuurlijk lijkt dat het voornaamste doel van The Making of Modern Art: het in twijfel trekken van bijna alle bestaande artistieke waarden – en de toeschouwer daar zo ver mogelijk in meenemen. Dat is een interessant streven, dat ligt in het verlengde van een idee dat tegenwoordig steeds vaker in de kunstwereld opduikt: dat om kunst een nieuwe betekenis te geven, nieuwe maatschappelijke relevantie, het bestaande kunstsysteem zou moeten worden afgebroken en vervangen door… Ja, door wat eigenlijk?
Op dat punt wordt The Making of Modern Art écht ingewikkeld, want de tentoonstelling mag dan nog zoveel vrijheid promoten, de makers, Van Abbe-directeur Charles Esche en curatoren Christiane Berndes en Steven ten Thije, houden er wel degelijk een sociaal-artistieke agenda op na.
Ont-kunsting
Die zit alleen vrij diep in The Making of verborgen, ergens in een tekst over Alexander Kosolapovs Lenin Coca-Cola (1980). Daarin schrijven de samenstellers dat het de moeite waard kan zijn om de traditioneel romantische houding ten opzichte van kunst los te laten en een maatschappelijker benadering na te streven, waarbij kunstwerken worden gezien als „voorwerpen die het resultaat zijn van een bepaalde geestesgesteldheid, sociaal-cultureel of politiek milieu”. „Deze aanpak zal niet die van een gepassioneerd gelovige of bewonderaar van kunst zijn, maar eerder [...] overeenkomstig met de rationele benadering van de etnograaf.”
Dit proces noemen ze ‘ont-kunsting’ – en dat is wat ze op deze tentoonstelling in de praktijk brengen: kunstwerken van hun traditionele waarden ontdoen en ze zoveel mogelijk beschouwen als een product van een cultuur. Moderne kunst als etnografie. Niks emoties.
Natuurlijk is het verleidelijk daar emotioneel op te reageren. Kunst zonder emoties! Zijn ze gek geworden? Maar dan besef je dat de samenstellers daar zelf ongetwijfeld ook niet écht in geloven. Daarvoor maakt de tentoonstelling té gretig gebruikt van al die mechanismen (schoonheid, traditie, verwarring, verdieping), die het traditionele kunstbegrip nu juist zo krachtig maken. Zo bekeken is The Making of Modern Art vooral een prikkelende, complexe stapeling van Russische poppetjes, waarbij de makers lijken te hopen dat gedurende het proces van ‘ont-stapelen’ steeds nieuwe waarheden, nieuwe lagen, nieuwe betekenissen naar boven komen.
Daarbij wil je ze best vergeven dat ze af en toe wel heel vreemde dingen betogen: dat ‘ons’ huidige beeld van moderne kunst bijna volledig is bepaald door musea en dat kunstenaars of galeriehouders nauwelijks een rol hebben gespeeld. Of zijn dat de oogkleppen waar ze in het Van Abbe wel vaker last van hebben? Dat alles neemt niet weg dat The Making of Modern Art in al z’n dubbelzinnigheid en gelaagdheid een geslaagde tentoonstelling is. Geslaagd, alleen wel, volgens de traditionele, post-romantische, on-maatschappelijke criteria die de tentoonstelling zelf lijkt te bekritiseren. Hier valt nog een hoop te denken.