Als je denkt aan grote iconische ecosystemen die op de wip staan door klimaatverandering, denk je al gauw aan gebieden buiten Europa. De Amazone, die grotendeels verdroogt bij een opwarming van 3 graden. Het Great Barrier Reef, dat bij de helft van die opwarming al verbleekt.
Maar ‘ergens daar tussenin’ hoort ook onze eigen Waddenzee te staan: ’s werelds grootste intergetijdengebied, ‘het mooiste natuurgebied van Nederland’ (verkiezing 2016); een integraal UNESCO Werelderfgoed van Den Helder tot Jutland, een onmisbare voedselgrond en springplank voor miljoenen trekvogels tussen Groenland, Siberië en tropisch Afrika – en inmiddels heel onfortuinlijk gepositioneerd tussen een steen en een hard object. De ‘steen’ is Antarctica (door gravitatie-effecten is de Waddenzee relatief gevoelig voor ijssmelt op het zuidelijk halfrond), het ‘harde object’ het volledig bedijkte achterland.
Die laatste factor –bedijking– is van groot belang in dit verhaal: transgressie, de natuurlijke reactie van een wadsysteem op zeespiegelstijging, is niet mogelijk – of in elk geval niet wenselijk. Het is daarmee sedimenteren of verzuipen – en dus wordt de toekomst van de Waddenzee bepaald door een tamelijk ordinaire rekensom: (sedimentatie - erosie) minus (zeespiegelstijging + bodemdaling) = …ja, wat eigenlijk? Aan de andere kant van deze hoogteveranderings-balansvergelijking moet ‘verandering in relatieve maaiveldhoogte’ staan, relatief ten opzichte van de zeespiegel.
Een soort lagune
Maar we kunnen het nog iets eenvoudiger uitdrukken: als zeespiegelstijging en bodemdaling tezamen groter zijn dan de natuurlijke sedimentatie treedt, op termijn, verdrinking van het gebied op. Wadplaten lopen dan voorgoed onder water, kwelders eroderen en in plaats van een tweemaal per etmaal droogvallend gebied, zou een soort lagune resteren. Ecologisch een enorme verschraling, en vanwege het ontstaan van een vrij golfslagbad (golfkracht is immers afhankelijk van waterdiepte) ook nog met extra relevantie voor de kustbescherming.
Hoe zit het dan met de uitkomst van die som? Gaat de Waddenzee verdrinken? Het antwoord is vanzelfsprekend afhankelijk van de input voor de losse delen van de som, die je nog verrassend subjectief kunt becijferen, zo blijkt uit een vergelijking van de Nederlandse adviespraktijk met internationale wetenschappelijke literatuur.
Grootschalige afsmelting
Voor sommigen is de vraag een no-brainer. De verhoogde CO2-uitstoot als gevolg van grootschalig gebruik van fossiele brandstoffen zet sterk vertraagd maar onherroepelijk een proces van grootschalige afsmelting van ijskappen in gang. Op zeer lange termijn gaat de wereldgemiddelde zeespiegel hierdoor met tientallen meters omhoog, waarvan grofweg de helft nog te voorkomen is met ambitieus en effectief internationaal klimaatbeleid.
Vanuit dat perspectief – krijgen we 55, of ‘slechts’ 29 meter zeespiegelstijging? – word je al gauw fatalistisch, maar dat is, de gekoppelde tijdschalen meewegend (we hebben het over millennia!), op zich niet nodig. Het is, zoals vaker met klimaatschade, niet zozeer de uiteindelijke omvang van de verandering, als wel de snelheid waarmee deze verloopt, die het meest bepalend is voor de gevolgen. Zo wist de Nederlandse kustlijn in de afgelopen 4000 jaar een relatieve zeespiegelstijging (hoofdzakelijk veroorzaakt door bodemdaling) van circa 2,5 meter te pareren, zonder noemenswaardig van plek te verschuiven.
Met andere woorden, natuurlijke sedimentatie kon een zeespiegelstijging van gemiddeld 6 à 7 centimeter per eeuw compenseren. Waar de grens ligt? Op basis van historische kustreconstructie ergens rond 15 centimeter per eeuw. Stijgt de zeespiegel sneller, dan treedt transgressie op – of in de moderne, bedijkte situatie: verdrinking van het intergetijdengebied.
Op korte termijn is het aanpassingsvermogen aanzienlijk groter, geven modelstudies aan. Afhankelijk van de grootte van kombergingsgebieden kan de maximale sedimentatiesnelheid een zeespiegelstijging van 30 tot 60 centimeter per eeuw bijbenen. Dat is echter geen oneindig proces – het zand moet immers ergens vandaan komen: de Noordzeezone aan de voet van de Waddeneilanden, en deze vooroever wordt nu al meetbaar steiler. Leuk als je een boterham bij Rijkswaterstaat verdient, toch lichtelijk zorgwekkend voor de rest van Nederland.
Tientallen meters
Terug naar de zeespiegelstijging. Op zeer lange termijn gaat het over tientallen meters. Veel onzekerder is de middellange termijn – deze eeuw. De IPCC-rapporten rekenen nog in decimeters, met een ondergrens die door het KNMI (2014) is vertaald naar circa 50 centimeter in 2100. De bovengrens wordt in recente jaren echter steeds verder opgeschroefd, en wordt inmiddels uitgedrukt in meters – 2 meter, mogelijk in de richting van 3 als alles (business as usual-emissies, klimaatgevoeligheid, ijskapdynamica) tegenzit, berichtte het KNMI vorige maand – een doorrekening van een eerdere studie in Nature over de mogelijk onderschatte instabiliteit van ijskliffen en -plateaus rond Antarctica.
Als je naar zulke cijfers kijkt, is verdrinking van de Waddenzee inderdaad een no brainer. Maar toch heerst in het Nederlandse Waddendebat een heel andere gedachte. Daar wordt op basis van bodemdalingsprognoses door de NAM, sedimentatiecijfers van Deltares en – de doorslaggevende factor – uiterst conservatieve zeespiegelprojecties van TNO gesteld dat de zeespiegelstijging + de natuurlijke bodemdaling bij elkaar lager zullen zijn dan de sedimentatie, zodat er nog mooi een ‘gebruiksruimte’ (aanvaardbaar geachte additionele bodemdaling) voor zout- en gaswinning bij elkaar kan worden gecijferd.Hoe dit werkt? Volgens TNO gaat de zeespiegel deze eeuw met zo’n 42 centimeter stijgen. Dat is niet alleen een behoorlijk arbitrair bepaald getal, het is ook lager dan de KNMI-ondergrens, en laat nieuwere hoog risico-scenario’s al helemaal buiten beschouwing. Dat is nog niet alles, voor het bepalen van de gebruiksruimte hanteert TNO een extreem korte tijdschaal: er wordt slechts vijf jaar vooruit gekeken. Bovendien wordt hier een nóg lagere trend gebruikt: een eenvoudige (semi-lineaire) extrapolatie van de zeespiegelstijging uit de 20ste eeuw. Dat imponerende onderwerp van zeespiegelstijging wordt zo gereduceerd tot één centimeter extra nattigheid in het jaar 2021 – and that’s it. Dat valt reuze mee!
Dat is niet alleen zonde vanwege alle mondiaal beschikbare klimaatwetenschappelijke inzichten die zo ongebruikt in een la bij het KNMI blijven liggen, het geeft ook een sterk vertekend beeld van het eigenlijke 21ste-eeuwse verdrinkingsrisico en dus de aanvaardbaarheid van bodemdaling door delfstoffenwinning. Als je kort door de bocht gaat, is zeespiegelstijging nu geen probleem. Zeespiegelstijging is in de tweede helft van deze eeuw een probleem, en mogelijk een zeer groot probleem. Zo werkt versnelling. Maar als we nú met een extreem korte termijn bril op enkele decimeters (Ameland, Eems, de Ballastplaat bij Harlingen) extra bodemdaling creëren, verbruiken we daarmee een deel van de bepaald niet-ongelimiteerde sedimentbuffer waarmee we stráks de versnellende zeespiegelstijging nog hoopten te compenseren.
Ordinaire rekentruc
Of de Waddenzee verdrinkt? Het is een eenvoudige rekensom, die afhankelijk is van drie onzekere factoren. Maar de uitkomst wordt bepaald door een ordinaire rekentruc. Kijken of niemand het door heeft.
Gezien de internationale relevantie van de Waddenzee is het een banale situatie, dat we ons zo laten gijzelen door wat kleine zout- en gasbelangen, grijpstuivers, en daardoor verzuimen een veel belangrijker conclusie te trekken: de Waddenzee wordt ernstig bedreigd door klimaatverandering. Als je wetenschappelijke inzichten en onzekerheden goed op een rij zet is verdrinking gelukkig niet onvermijdelijk. Maar het is wel een zeer reëel risico, nog binnen de huidige eeuw.