Opinie

Macron, laat de elite los

Het liberalisme van Macron maakt alleen een kans als hij afstand neemt van de oude elite, schrijft . Haar vader was de directeur van de wasmachinefabriek in Amiens waar de Franse presidentskandidaat Macron onlangs werd uitgefloten.

Foto AP

Ooit was de wasmachinefabriek in het Franse Amiens, waar de Franse presidentskandidaat Emmanuel Macron laatst werd uitgefloten door stakende arbeiders, de fabriek van mijn vader. Hoe kon ik weten dat deze fabriek ooit het propagandistische toneel zou zijn van twee presidentskandidaten die elkaar lijken te verscheuren: de nieuwe liberaal Macron en de populist Marine Le Pen.

Amiens was onze woonplaats; en Trogneux (nu de schoonvader van Macron) onze banketbakker. In de kleine wereld van die fabriek waren de politieke tegenstellingen groot en ze liepen langs dezelfde lijnen als de huidige strijd in Frankrijk: behoudende vakbondsretoriek, die handig door Le Pen is geadopteerd, versus het liberalisme, waar Macron maar weinig enthousiasme voor weet te wekken.

Om u te laten zien wat de achilleshiel van Macron is, neem ik u mee naar het Amiens van 1965. Naar de Whirlpool-fabriek (voorheen Philips), die nu naar Polen dreigt te verhuizen.

Begin jaren zestig speurden multinationals in Europa, net als nu, naar geschikte lagelonengebieden. Zo had Philips zijn oog laten vallen op de kleine wasmachine- en landbouwapparatenfabriek (in de volksmond ‘la CEMA’, Constructions Electro-mechaniques d’Amiens) in het relatief arme en agrarische Picardie.

Uit het familiealbum van Fenna Poletiek. Links: in de fabriek, met Jan Poletiek voor het bord. Rechts: Een deel van het personeel, Jan Poletiek voor in het midden, bij de nieuwe voor- en bovenlader.
Uit het familiealbum van Fenna Poletiek. Links: in de fabriek, met Jan Poletiek voor het bord. Rechts: Een deel van het personeel, Jan Poletiek voor in het midden, bij de nieuwe voor- en bovenlader.

In de jaren vijftig was mijn vader als jonge ingenieur van Eindhoven naar Drachten gezonden, waar het moederbedrijf duizenden goedkope Friese meisjeshanden rekruteerde om de kleine onderdelen van scheerapparaten in elkaar te zetten. Nu werd hij directeur van de wasmachinefabriek in Amiens.

Tegen het einde van de jaren zestig, ons gezin was inmiddels naar Amiens verhuisd, voorzag La Cema in ruim duizend arbeidsplaatsen en was zij de trotse ontwikkelaar van de ‘bovenlader’, die de geautomatiseerde was toegankelijk maakte voor miljoenen kleinbehuisde gezinnen.

Tien jaar later keerde ons verfranste gezin terug naar Nederland. En weer een decennium later verkocht Philips de fabriek aan Whirlpool. Recentelijk is de productieafdeling van de Friese scheerapparatenfabriek naar een oosters lagelonenland verplaatst. En nu, net tijdens de Franse presidentsverkiezingen, is het de beurt aan Polen om de werkgelegenheid die Whirlpool-Amiens achterlaat te verwelkomen.

Dit is de tragiek van een open Europa. Van de talrijke Amienois die hun baan verliezen kun je geen empathie verwachten voor het geluk van de Polen, maar dat Whirlpool de productie naar Polen wil verplaatsen, is een blessing in disguise voor Marine Le Pen, die de schuld op conto van een Frankrijk-vijandige Europese samenwerking kan boeken. Een ander geluk voor Le Pen is dat het drama van de fabriekssluiting zich niet bij een Frans bedrijf als Renault of Decathlon voltrekt, maar bij een echt Amerikaanse werkgever. Hiermee kan ze haar voordeel doen: het anti-Amerikaanse sentiment zit zowel bij links als bij rechts diep verankerd in de Franse cultuur.

En Emmanuel Macron? De munt die Macron kan slaan uit de wasmachinefabriek is de geschiedenis ervan oprakelen.

Mijn vader kwam uit een rood en onbemiddeld nest, en had dankzij bemoeienissen van zijn leraren de timmermanswerkplaats kunnen verlaten. Daarna rondde hij de HBS en de TH in Delft af, beide met lof. Hij was vooral een bevlogen natuur- en wiskundige, en moest het hebben van wat hij kon, niet wie hij was. Dat maakte hem minder geschikt voor Stork of het hoogleraarschap, waar afkomst niet irrelevant waren, dan voor de open en relatief meritocratische cultuur van Philips. En ongetwijfeld onder invloed van zijn voorspoedig maatschappelijke traject veranderde hij van een actieve socialist in een radicale liberaal.

Wij woonden in Amiens in een villa-wijkje in het zuiden van de stad dat Philips in allerijl had laten bouwen voor de nieuwe werknemers, en die het ook verhuurde aan andere prominente industriëlen, onder wie de directeur van Dunlop met wiens dochters ik op straat speelde.

Mijn moeder had de ommuurde kasteeltjes in Cagny en Ailly-sur-Somme, die de makelaar namens Philips had voorgeselecteerd, afgeslagen. En anders dan het Dunlopgezin (dat een kindermeisje huisde dat ‘u’ zei tegen de dochters, terwijl de dochters haar tutoyeerden), vonden mijn ouders het idee van een leven met een inwonende bediende te ongemakkelijk.

Wij kregen een inburgeringstraining van mijn ouders, die samengevat bestond uit twee gouden regels. Regel een: als er Franse gasten in huis zijn, wordt er géén Nederlands woord gesproken, ook niet als je aan tafel je zus vraagt de boter aan te geven. Regel twee: er wordt nooit kritisch over Frankrijk gesproken; en er worden al helemaal geen vergelijkingen gemaakt met Nederland. Napoleon was inderdaad een Grand Homme geweest, omdat „hij het metrisch systeem in Europa had ingevoerd”.

Het oudere echtpaar Trogneux en hun kinderen kwamen zij tegen op recepties en diners. Ze waren deel van het netwerk (de Syndicat Picard des Industriels, bijvoorbeeld, en de plaatselijke Rotary-afdeling) waar mijn vader als leider van het grootste bedrijf in Amiens noodzakelijkerwijs toe behoorde. Dochter Brigitte was, zelfs als nakomertje van de vier kinderen Trogneux, te veel op afstand voor mij en te oud voor een vriendschap. En bovendien: te Frans, te netjes, te welopgevoed, te katholiek, te geduldig tijdens de eindeloos durende diners.

Met zijn voorzichtig normafwijkende Nederlandse gedrag oogstte mijn vader juist sympathie bij de andere heren. Mijn zusje, broer, moeder en ik waren te gewoon. De diners waren voor niet-Franse kinderen een beproeving: het was dan ‘pattes de chat’ (de handen met ingevouwen vingers op de rand van de tafel leggen) en niet van tafel voordat de hele parade aan smakelijkheden (zoals gebraden duifjes met de pootjes omhoog, of luxe pensworst), tot de laatste gang voorbij was getrokken.

Ons huis stond bij een viersprong van vier verschillende werelden: weilanden, een ronduit arme wijk, een nette sociale woningenbuurt en het upperclass-Philipswijkje. Tegenover het huis de openbare lagere meisjesschool die ik bezocht. We hadden schorten aan. In de klas zaten wij geplaatst op volgorde van cijfergemiddelde. Rechts vooraan tegen het bureau van de juf zat nummer één. Links achteraan zat het groepje achterblijvers; voornamelijk afkomstig uit de arme wijk, soms Algerijns of wees. Eenmaal links achter kwam je zelden meer naar voren, laat staan aan de rechterkant van het lokaal terecht.

Mijn middelbare school was openbaar en gemengd, maar grensde via een hoog hek van kippengaas aan de ‘Providence’, de dure strenge sjieke katholieke school voor jongens, waar Macron later zo briljant in Frans zou worden. Katholieke privéscholen geven in Frankrijk sowieso een voorsprong in het leven. Ik had tijdelijk een vriendje op de Providence, dat ik ontmoette bij het kippengaas, waar ook andere jongetjes van de privéschool naar de meisjes kwamen kijken van de openbare.

De gemeente Amiens was toen wij er woonden communistisch; met de uiterlijke grauwheid en de enigszins deprimerende sfeer van steden als het toenmalige Dresden, het mooie lag verstopt onder het stof. De communistische rijke elite van het stadsbestuur was volstrekt gescheiden van het netwerk van industriëlen. De communistische vader van mijn vriendin Delphine was directeur van de schouwburg, en razend interessant vanwege een immense houten bibliotheek in huis met intellectuele boeken. Delphine en haar ouders bezochten de besloten premières voor communistische vooraanstaande gezinnen. Zij woonde wel in een oud huis met zo’n muur eromheen.

In de jaren zestig waren de vakbonden, communistisch en socialistisch, machtig en snoeihard voor de patrons – en volgens mijn vader ook voor hun leden – en wisten zich gesteund door de stadspolitiek. Aan de andere kant stonden de lokale textielbaronnen, de PDG’s (président directeur général). De twee kampen – la droite en la gauche – wantrouwden elkaar intens, maar hadden – en hebben – ook veel gemeen. Ze delen een voorkeur voor de grandeur de la France, de rol van de Staat die deze grandeur vertegenwoordigt en de afkeer van alles wat uit de Angelsaksische wereld komt.

Tot dat breed gedragen vijandbeeld behoort de vrije ondernemer, de liberaal, die met trucs zijn zakken probeert te vullen en zich ergert aan hindernissen, hem opgelegd door de staat. Voor gauche én droite is hij de ongrijpbare bedreiging van Frankrijk, de escroc, de boef, die zich aan de tegenstelling onttrekt. Er wordt opvallend weinig geschreven in de pers over de ferme greep die de Franse staat op zijn burgers – en zeker zijn ambtenaren – heeft, omdat niemand erover klaagt, en omdat eigenlijk niemand wil dat de staat zich terugtrekt. Maar nu komt Macron.

Als Macron het wordt, dan kan hij een game changer worden. Dan moet hij wel elke associatie met de patrons én met de vakbonden vermijden.

Hoe kan hij in zo’n politieke arena de mensen opwarmen voor een nieuw soort bestuur en politiek? Voor die taak staat Macron. En het is dezelfde taak waar mijn vader voor stond toen hij de CEMA overnam.

Volgens de overlevering deed hij dat zo: in ondernemingen maak je iets samen, dus liep hij elke dag door een van de fabriekshallen bij aankomst op zijn werk. Hij ontwierp en patenteerde een nieuw systeem voor de waterstroom door het waspoedervakje. Technische innovaties kwamen ook uit de ideeënbus van de werknemers die immers als geen ander de experts waren op het gebied van wasmachineproductie. De Gaulle, de toenmalige president, kwam met het onconventionele wetsvoorstel om van alle fabrieken coöperaties te maken, waarin arbeiders zouden delen in de winst. Dat vond steun bij de bonden, maar zorgde voor landelijke onrust onder de patrons. Niet bij mijn vader. Hij was voor het coöperatiemodel, met de aantekening dat niet alleen de winst maar ook het verlies zou worden gedeeld. Zijn coöperatie-idee was liberaal: werknemers hadden recht op delen in het risico. Bij de werknemers schijnt het idee goed te zijn gevallen, bij de bonden niet. De Gaulle heeft het plan nooit doorgezet.

Mijn vader betoogde verder dat iedereen in de fabriek hetzelfde doel had: tenminste voortbestaan. Natuurlijk geloofde geen enkele vakbondsdelegatie deze retoriek. Toch schijnt het herhaaldelijk te hebben gewerkt om bij salarisonderhandelingen aan de hand van de cijfers te laten zien dat bij verhoging van de salariskosten het bedrijf in zijn geheel in gevaar zou komen.

En nu? Nu is de wasmachinefabriek in gevaar, 286 banen dreigen verloren te gaan. Daar gaan stakers en stakingbrekers met elkaar op de vuist. En daar wordt Macron tussen rokende autobanden onthaald met een fluitconcert en Le Pen met juichende spreekkoren.

We moeten vrezen dat Marine Le Pen misschien de beste aansluiting heeft bij het Franse antiliberale politieke DNA, dat dwars door rechts en links loopt. We mogen hopen dat genoeg twijfelaars, al is het maar omdat ze tegen Le Pen zijn, op Macron gaan stemmen.

Als Macron het wordt, dan kan hij een game changer worden. Dan moet hij wel elke associatie met de patrons én met de vakbonden vermijden. Daarbij hoort, vrees ik, een stukje afstand van de familie Trogneux, de familie van zijn vrouw. En hij moet op het juiste moment in de fabriekshal te zien zijn. Doet hij dat, dan maakt het liberalisme kans. Omdat het voorziet in een groeiende, onbewuste behoefte.

Onbewust omdat er eigenlijk nooit is gepraat over de voordelen van een bescheidenere staat, druk als men was met uitvechten wat die staat allemaal wel moest doen. Het is aan Macron om de staat bescheidenheid bij te brengen.