„Dit is echt zo grappig.” De Amerikaanse auteur Paul Beatty lacht hard en herhaalt dat zinnetje meerdere malen wanneer ik hem vertel dat deze krant de kop ‘Nigger, are you crazy?’ boven de recensie online heeft aangepast nadat er protesten kwamen van Karen Attiah op haar blog voor The Washington Post. „Was dat jullie krant? Ik hoorde dat iemand bij ons bezwaar maakte. Maar als ik nu online ga en de recensie opzoek, is de kop dus aangepast? Dat is echt zóóó grappig. Toen ik voor het eerst hoorde wat de kop boven de recensie was, dacht ik eerst ‘oef’, maar ik dacht tegelijkertijd: ja, die kop slaat wél ergens op. ‘Nigger, are you crazy?’ wordt door de rechter in mijn boek gezegd, maar het is niet een uitspraak die bij het boek hoort – die opmerking bestond al. Het is een zin die mijn jeugd typeert. Richard Pryor had een comedy-album: That nigger’s crazy.”
We hebben onze excuses ervoor aangeboden, ook omdat we als witte redactie niet het woord ‘nigger’ moeten overnemen.
„Niemand is de aangewezen persoon om dat woord te gebruiken, om die zin uit te spreken – ik ook niet. Mijn boek gaat daar ook over: wie mag wat zeggen? Dat is precies de reden dat de krantenkop klopt. Ik ga echt niet beweren wie wat wel of niet mag zeggen. Het is zo bekrompen om te denken dat sommige mensen zoiets wel mogen zeggen of schrijven en anderen niet.”
Paul Beatty (1962) is enkele dagen in Amsterdam wanneer we elkaar ontmoeten in het Ambassade Hotel. Als eerste Amerikaan die de Man Booker Prize won, is hij hier om de vertaling van zijn boek De verrader te promoten en om een van de gasten te zijn bij de DWDD-special ‘Hier is Adriaan van Dis’.
Zijn roman vertelt het verhaal van Me, die in het getto Dickens woont, een zuidelijke buitenwijk van Los Angeles. Omdat de wijk zo armoedig is, wordt besloten om hem niet langer op een landkaart te zetten, tot frustratie van Me. Daar komt bij dat zijn vader door de politie is doodgeschoten na een woordenwisseling. Ondertussen besluit Me dat hij en zijn wijkgenoten weer op de kaart moeten komen te staan. Hij bedenkt een actie: het herinvoeren van segregatiebeleid. De bus krijgt weer aparte plekken voor witte en zwarte passagiers, Me zelf heeft trouwens een slaaf. Maar wanneer de segregatie wordt aangevochten door witte scholieren die toegang willen tot de zwarte school, komt Me voor de rechter. Het is dan dat de rechter vraagt wanneer Me’s slaaf ter sprake komt: ‘Nigger, are you crazy?’
Waarom heet uw hoofdpersonage Me – moeten we die naam lezen als een soort Elckerlyck?
„Je mag die naam lezen zoals je wilt, maar waar het mij om ging is dat het me erg grappig leek om te kunnen opschrijven ‘Me against the State’ wanneer hij voor de rechtbank moet verschijnen. Het gaat me niet om archetypen. De neergeschoten vader van Me werd door recensenten gezien als het archetype van de zwarte man. Maar geen van mijn personages staat ergens voor. Zelf ben ik opgegroeid in een rare, gesegregeerde buurt in Santa Monica. De scheiding was vreemd, je had surfers en gangsters, rijken en intellectuelen. Die verschillen boden een rijkdom aan ideeën.”
En aan een humoristische blik op de wereld?
„Dat is een goeie, het zou kunnen. Hoewel, ik zie mezelf niet als een grappig iemand. M’n zusje en nichtje, die zijn grappig. Ik heb gewoon een humoristische manier van schrijven, maar ik denk nooit: nu ga ik eens even een grappig boek schrijven. Niet alles is trouwens even grappig.”
In ‘The Guardian’ schreef de recensent dat uw humor een vorm van anesthesie is. Bent u het daarmee eens?
„Veel humor werkt zo, ik gebruik die niet als middel. Zó schrijf ik nu eenmaal. Ik denk niet: nu ga ik eens een grap maken.”
Maar vraagt deze tijd wel om humor?
„Noem me een tijd die niet geschikt is om humoristisch te benaderen.”
Ik zou me kunnen voorstellen dat segregatie niet echt iets is om nu grappen over te maken.
Ik ben geïnteresseerd in het gat dat ontstaat: dit moet je serieus nemen, en: hier mag je eigenlijk niet om lachen.
„Nou misschien, maar laten we eerlijk zijn: er zijn ook veel grappen gemaakt over de Holocaust, dus waarom niet over dit onderwerp. Soms weet je ook niet waar je om lacht. Ken je Ernst Lubitsch’ film To Be Or Not To Be uit 1942? Die gaat over joodse acteurs in Warschau en over de tragedie die nog komen gaat. Het is een erg grappige film, en inmiddels een klassieker. Ik zeg niet dat de Tweede Wereldoorlog een grap is, maar Lubitsch vertelt de grap voordat de afloop bekend is. Humor is niet per se gemakkelijk. Ik ben geïnteresseerd in het gat dat ontstaat: dit moet je serieus nemen, en: hier mag je eigenlijk niet om lachen.
„Ik denk trouwens dat elk goed boek ook humor moet hebben. Als je die eruit haalt, schep je namelijk een leugen. Bij elke hervertelling, zelfs van het meest tragische verhaal, komt er een humoristische component bij. Ik vind het trouwens wel interessant dat jij denkt te kunnen bepalen wat humoristisch is en wat niet. Misschien vind ik wel iets heel anders grappig. Mensen zeggen constant tegen mij: je boek is zo grappig. Dat vind ik helemaal niet, want zo grappig is het nu ook weer niet. Het zijn vooral witte mensen die mijn boek als satire zien, ik vind het helemaal geen satire.”
Wat is het dan?
„Dit gaat veel verder dan satire zei iemand me, dit is een reportage. Ik moest daar om glimlachen. Wat ik wil is dat mensen op zoveel mogelijk verschillende manieren mijn roman lezen. Ik probeer van alle shit één geheel te maken. Want romans zijn er ook om wonden open te rijten. Sommige romans zijn er om wonden te dichten – daar horen die van mij niet bij. Ik wil niet sussen of onderwijzen, zoals Dave Eggers. Hij heeft een sociale agenda, hij toont zich maatschappelijk bewust in zijn boeken, dat maakt deel uit van zijn persoonlijkheid. Niets mis mee, maar zo zit ik niet elkaar. Er zijn veel romans vol goede bedoelingen, zoals Roots van Alex Haley. Daarin gaat iemand op zoek naar zijn voorouders, omdat zwarte Amerikanen vaak niet weten waar die begraven liggen. Ik heb een hekel aan dat boek, de intentie is goed, maar de toon staat me niet aan. Het is humorloos en telkens heb je in je achterhoofd: hmmm, ohhhh, ik moet dit serieus nemen. Ik vind dat te makkelijk. Dergelijke boeken hebben vaak die toon en ik vind het interessant om mezelf erop te betrappen dat ik er een hekel aan heb. Ik heb erover nagedacht waarom zulke boeken, die nog steeds geschreven worden, me niet aanspreken. Ik zeg niet dat humor een must is, maar het probleem is het gebrek aan originaliteit.”
In uw roman vergelijkt u de keuze voor een zwarte president met vierkante meloenen: ze smaken beter, maar mensen willen er niet aan wennen, schrijft u. Is dat hoe we Obama moeten zien: als een vierkante watermeloen waar we niet aan kunnen wennen en is Trump de vertrouwde ronde meloen?
„Haha, dat is een leuke manier van lezen, maar het is te simpel. De meeste mensen die ik ken, ongeacht hun huidskleur, haten die fucking Trump. Ik zie de mensen die op hem gestemd hebben als luilakken, ze willen niet nadenken over wie ze zijn. Maar goed, wat jij vraagt heb ik er zo niet ingestopt. Ik begon aan mijn roman in 2009, mijn boek was allang af voor Trump op het podium verscheen.”
Maar de verkiezing van Trump plaatst uw boek wel in een ander perspectief.
Het Amerika van Trump is voor mij hetzelfde als het Amerika van Obama
„Geen idee, ik ben niet iemand die elke dag in zijn roman leest. Bovendien: het Amerika van Trump is voor mij hetzelfde als het Amerika van Obama. Ik zal niet zeggen dat beiden hetzelfde zijn, want Trump is eng, maar de fundamental shit is wél hetzelfde. Je moet het zo zien: je woont met je ouders ergens en op een dag is je vader opeens een zuiplap geworden die steeds dronken thuiskomt. Je denkt dan: oh nee hè, maar het is wel hetzelfde huis gebleven. Snap je? Iedereen denkt: o shit, er iets gebeurd, mensen zijn bang. Mensen denken: dit is nieuw, ze doen althans alsof dergelijk sentiment nieuw is, maar het was er al die tijd al.
„Wat ik in mijn roman heb willen neerzetten is hoe mensen denken over bijvoorbeeld Obama als zwarte president. Sommigen zagen zijn presidentschap als een overwinning op de geschiedenis, maar er zijn nog steeds veel mensen fucked up. Zelf vind ik het raar om alles terug te brengen tot zwart-wit.”
In uw roman herschrijft iemand ‘Huckleberry Finn’ van Mark Twain. Overal waar ‘slave’ staat, komt ‘dark skinned volunteer’ te staan. Dat deed me denken aan oud-presidentskandidaat Ben Carson, die slaven omschreef als: ‘other immigrants who came in the bottom of slave ships, who worked even longer, even harder, for less’.
„Carson zegt dat om niet bedreigend over te komen, denk ik. Ik heb me te weinig in hem verdiept om te weten waarom. Het verleden is ingewikkeld om mee om te gaan, het is ugly. Er is angst, angst om iemand boos te maken.”
In Nederland vroeg de auteur Ronald Giphart zich af of hij het woord neger uit zijn debuutroman (1992) moest halen. Was dat een goed idee geweest?
„Echt? Heeft ie dat gedaan? Schrijf die auteur en de titel even voor me op, want ik vind dit echt fascinerend. Ik ga je iets vertellen: In Texas heb je het dorp Álamo, waar de Mexicanen tegen de Texanen vochten. Er vocht een zwarte jongen mee – ik weet niet precies welke rol hij had. Waar het om gaat is dat niemand weet hoe hij heette. In de vroege verhalen over die strijd heeft hij de naam Joe Negro gekregen. In de jaren zeventig werd zijn naam veranderd in Joe Black. Nu heet hij Joe Afro-American. Sorry hoor, maar dat is toch enorm grappig? Taal is soms gevaarlijk, en zo tijdgebonden. Het woord ‘nigger’ en ‘slave’ uit een boek halen, zoals bij Huckleberry Finn iemand in mijn roman doet, is bespottelijk. Als je woorden gaat vermijden dan ben je het verleden aan het uitwissen. Je doet dan ook alsof de lelijkheid er nu niet meer is, maar die was er, is er en zal er altijd zijn.”