Wie René ten Bos (57) ontmoet, denkt niet meteen aan een filosoof. Warrige haren, knalblauw pak, rode stropdas, bijpassende krokodillenleren rode cowboylaarzen. Op het binnenste van zijn armen prijken twee flinke tatoeages. Het zijn buidelwolven, vertelt hij, ontworpen door zijn inmiddels 21-jarige dochter. „Toen mijn boek Het geniale dier verscheen, waarin de buidelwolf een grote rol speelt, zei mijn dochter: ‘Als dit een succes wordt, moet je het laten tatoeëren.’ Later heb ik er nog één bij laten zetten.”
Waarom heeft een keurige hoogleraar filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen behoefte aan permanente versieringen op zijn lichaam? Wil hij zich afzetten? Is het een midlifecrisis? „Nou, het zit een beetje in de familie. Mijn vrouw heeft zelfs haar hele arm vol. Echt mooi. Iemand die een tatoeage laat zetten is helemaal niet zo dwars. Je kunt het zien als een vorm van berusting: als je de wereld niet meer kunt veranderen, dan verander je jezelf. Eigenlijk is een tatoeage het ultieme utopische gebaar naar jezelf toe.”
René ten Bos valt als denker moeilijk in een hokje te plaatsen. Afkomstig uit een Twents arbeidersgezin werkte hij in de katoenspinnerij, de slachterij, ging een tijdje vissen, voordat hij filosofie ging studeren. Hij schreef tegendraadse artikelen over bestuur en bureaucratie, publiceerde boeken over dieren, water, stilte en wijst in zijn nieuwe boek Dwalen in het antropoceen op de vernietigende invloed van de mens op de aarde. Nu is hij benoemd tot de nieuwe Denker des Vaderlands. Komende maand, tijdens de Nacht van de Filosofie, volgt hij collega en arts-filosoof Marli Huijer op.
Denker des Vaderlands. Wat vindt u daarvan?
„Mmmm. Tja. Denker. Vaderland. Het is weinig feministisch. Waarom niet ‘Denker des Moederlands’? Of ‘Denker der aarde’? Dat nationalistische, dat moet ik misschien wat afbreken. Maar goed, ik vind het een grote eer dat ik ben gevraagd.”
Is het niet gewoon een slimme zet van Filosofie Magazine, de uitgeverswereld en de universiteiten?
„Tuurlijk. Het is allemaal doorgestoken kaart en weer een truc om iets op de markt te brengen. Daar is op zichzelf niets mis mee, persoonlijk ben ik er blij mee. Mij is ook de vraag gesteld: heeft dit land wel een Denker des Vaderlands nodig? Nee. Het is een overbodig instituut.”
Heeft de burger een denker nodig om hem de weg te wijzen?
„Dat idee heb ik altijd een beetje verachtelijk gevonden. Filosofen hebben geen monopolie op het denken. Denken komt tot stand via menselijke interactie. Dat ik degene zou zijn die denkt, terwijl anderen niet denken, is natuurlijk heel vreemd.”
U heeft over de meest uiteenlopende onderwerpen geschreven. Is er een thema in uw werk?
„Jazeker, transparantie. Het wordt vaak voorgesteld als een deugd, daar heb ik altijd vraagtekens bij gehad. ‘Transparant’ betekent dat je ‘ergens doorheen kijkt’: je krijgt dus nooit een volledig beeld van iets. De overheid wil bijvoorbeeld het onderwijs transparant maken: er moet worden gerapporteerd wat er wordt gedaan. Mijn vrouw heeft daar ervaring mee. Ze werkte in het speciaal onderwijs, moest voortdurend doorgeven wat ze deed, maar in al die jaren is er nooit een ambtenaar in de klas geweest om te kijken hoe het eraan toeging.”
En dus?
„Het is een klacht die je van veel professionals hoort. Het punt is: kwaliteit binnen het onderwijs is niet transparant te maken. Veel hangt af van de interactie tussen leraar en leerling. Denk maar eens na: wie vond jij de beste leraar vroeger? Waarschijnlijk iemand die aandacht voor jou had en je inspireerde. Processen die zich tussen mensen afspelen, zijn niet te standaardiseren.”
Waarom willen we alles meetbaar maken?
„Onze bestuurders blijken de afgelopen twintig jaar allerlei Amerikaanse marketingtechnieken volstrekt onnadenkend te hebben ingevoerd. Zij hebben Amerikaanse bedrijfsmodellen willen toepassen op onze dienstsectoren. Op dit moment hebben we een vermenging van twee bureaucratische tradities. Daar worden mensen knettergek van.
„Onze Europese variant ontstond rond 1750, in die tijd werd ook het woord bureaucratie uitgevonden. Men streefde naar een stabiele samenleving. Die krijg je door een buffer van bureaucraten te ontwikkelen, waarmee de macht wordt beschermd tegen het volk en vice versa. Die buffer is er om conflicten tussen machthebber en burger op te vangen.”
En die andere bureaucratische traditie?
„Die komt uit Amerika en ontstond aan het eind van de 19de eeuw. Bij dat model werden juist alle vormen van conflict, twijfel en middelmatigheid uitgeschakeld. Het drijft op de gedachte: de managementtop denkt en jullie houden je kop dicht en voeren alles uit. We think, you execute. Dit werd zo uitgedacht omdat men behoefte had aan een conflictloze samenleving. In de 19de eeuw hadden de Amerikanen te maken met een multi-etnische bevolking. Ieren, Grieken, Duitsers, ze moesten met elkaar samenwerken, dat moest allemaal goed lopen.”
Maar wat heeft dat te maken met het meetbaar maken van de zorg of van het onderwijs?
„Het Amerikaanse managementmodel, dat misschien werkt bij een productiebedrijf, is onze dienstensector ingeslopen. Klantenonderzoeken, die zogenaamd voor transparantie moeten zorgen, zijn bedoeld om die conflictloze maatschappij te bevorderen. Als je kan meten hoe iemand functioneert, kan je op basis daarvan iemand beoordelen. Zo creëer je helderheid en heeft niemand een probleem, alles staat duidelijk op papier. Dat is onzin natuurlijk.”
Hoe zit dat in de politiek?
„Daar hebben we hetzelfde probleem. Politici moeten niet luisteren naar burgers in het land. Dan behandel je die burger als een klant. Als politicus moet je juist zelf ideeën hebben waarmee je de burgers enthousiasmeert.”
Dus het Amerikaanse model? De politicus als manager?
„Nou, Trump is een management-goeroe geweest, maar hij is bij uitstek iemand die constant reageert op wat anderen willen. Je ziet dat hij telkens aan het draaien is. Dan roept hij iets over criminaliteit in Zweden en weet hij achteraf niet meer welk Fox-rapport hij had geciteerd.”
Hebben we nog politici met eigen ideeën?
„Nu vraag je naar mijn persoonlijke mening. Ik ben enthousiast over Marianne Thieme, niet dat ik het op alle punten met haar eens ben, maar zij maakt duidelijk dat het in de politiek niet alleen om mensen gaat, maar ook om de kosmos. Dat is wat anders dan Mark Rutte en Sybrand Buma die bezig zijn een deel van de populistische agenda van Geert Wilders over te nemen.”
Hadden ze voor de verkiezingen niet die stap naar rechts moet nemen?
„Ze hebben nu de tegenstelling bedacht tussen ‘goed populisme’ en ‘verkeerd populisme’, dat impliceert dat er een goede vorm van populisme zou zijn. Dat is natuurlijk onzin. Ze hadden tegen Wilders in moeten gaan met een eigen agenda. Dat ze dat niet hebben gedaan, vind ik een totale schande.”
Zijn we, onze politici incluis, misschien wel in een fase beland waarin we bang zijn geworden voor het eigen denken?
„Men is altijd bang voor het denken geweest. De Poolse dichteres Wislawa Szymborska schreef: ‘Er bestaat geen zedeloosheid erger dan het denken.’ Of denk aan wat de Franse filosoof Gilles Deleuze zei: ‘Je moet een filosoof in zijn reet neuken, zodat hij kinderen krijgt waarvan hij nooit had gedacht dat hij ze zou krijgen.’ Geweldige uitspraak. Dat is nou precies het zedeloze van het denken: als ik over filosofen schrijf, citeer ik ze graag, maar ik schrijf ook dingen aan hen toe die ze zelf niet bedacht hebben.”
U bent dus geen betrouwbare denker?
„Nee, stel je voor dat ze over mij zouden zeggen dat ik betrouwbaar ben. Dat zou ik helemaal niet zo’n compliment vinden. Dan denk ik alleen maar: God, wat een saaie kloot ben ik.”
Toch dicht u het denken wel een belangrijke rol toe. U zegt dat de filosofie troost biedt tegen het absurde. Is dat de taak van filosofie?
„Ja, zo kijk ik er wel een beetje tegen aan. Wij staan niet in het middelpunt van het universum en dus gebeuren er onbegrijpelijke dingen, zoals dat iemand doodgaat. Tegen dat soort gebeurtenissen proberen we ons te wapenen. Dat doen we met woorden, metaforen, met poëzie. De filosofie heeft daar ook een rol in. Het probeert ons te immuniseren tegen wat de Duitse filosoof Hans Blumenberg noemt ‘het absolute van de werkelijkheid’.”
Daarvoor hebben we toch ook de literatuur of de poëzie?
„In mijn manier van filosoferen schuilt ook de poëzie. Mijn helden zijn Ter Balkt, Oosterhoff, Szymborska, E.E. Cummings. Ik lees ook geregeld iets waarvan ik denk: ik wou dat ik dat gezegd had. Neem Ecce Homo, het gedicht van de Zuid-Afrikaanse dichteres Wilma Stockenström. Daarin schrijft ze hoe we alles op handen en knieën kunnen: eten, vrijen, zelfs de relativiteitstheorie kunnen we kruipend bedenken. Maar één ding, zegt ze, kunnen we niet: dat is toneelspelen. ‘Een Clytaemnestra met zwengelende borsten, nee dat kan niet.’ Als ik dat soort dingen lees denk ik: ‘Wow man, dat is echt ontzettend goed! Daar staat hij dan, die recht opstaande mens, die zotte toneelspeler.”
Daar zit een zekere speelsheid in, ik neem aan dat u dat belangrijk vindt?
„Ja, je moet het niet te zwaar maken. De filosofie is al heftig genoeg. Ik zal zware thema’s niet schuwen, maar je moet er wel een beetje blijmoedig mee omgaan.”