In Liefde in Pangea, de nieuwe roman van Tessa de Loo, gaat het over reptielen en mensen. In die volgorde. Er valt veel over te zeggen. Mij heeft het boek vooral een paar interessante weetjes opgeleverd. Als ik nu naar buiten kijk, zie ik geen duiven, mussen of merels vliegen, maar dinosaurussen. Zij zijn de directe afstammelingen van die grote dieren van lang geleden. Ik had dit kunnen weten, maar ik wist het niet.
Ook over de kameleon, het studie-object van de hoofdpersoon van het boek, worden we uitgebreid bijgepraat. De 38-jarige Fidel is bioloog. Waarom hij zo’n zwak heeft voor ‘de gewone kameleon’, voor hem ‘de absolute kampioen onder de reptielen’, wordt niet helemaal duidelijk. Maar hij kijkt met veel liefde naar deze ‘slimme overlever’ met zijn bolle oogjes, zijn grimlach, zijn aandoenlijke grijpklauwtjes en mooie krulstaart, die in Europa nog bijna alleen te vinden is op een Portugees eiland. Hij herkent in de kameleon een ‘afgezant uit vervlogen tijden’, ‘een minuscule dino’, ook al is hij anders dan de vogel geen directe afstammeling.
Zo zijn er in Liefde in Pangea tot in de titel verwijzingen te vinden naar de prehistorie. Zo’n 250 miljoen jaar geleden, voordat de aardschollen begonnen te schuiven, was er maar één groot continent, Pangea, omgeven door zee. De suggestie wordt gewekt dat alles toen beter was, want nog heel, ook al waren ‘wij’ er nog niet. Of misschien was het juist wel beter, omdát wij er nog niet waren. Met zijn onvoorspelbare, irrationele gedrag zorgt de mens voor veel onheil, conflict en verstoring van de natuurlijke orde, zo laat De Loo (1946) doorschemeren.
Malle bokkensprongen
Haar Fidel is een soort tussenfiguur. Een liefhebber van plant en dier, die met het nodige wantrouwen naar de malle bokkensprongen van de medemens kijkt. Zo kan hij er nog steeds niet over uit dat de vriendin die hij een tijdje had op de middelbare school zelfmoord pleegde, niet lang nadat hij het had uitgemaakt. Als een voormalige klasgenoot hem jaren later verwijt medeplichtig te zijn geweest aan die zelfmoord, besluit hij zijn geheugen op te frissen en de pijnlijke episode onder ogen te zien, ook uit eigen belang. ‘In zijn hoofd ging, met knarsende scharnieren, een zware deur open die lange tijd vergrendeld was geweest.’
In afwisselende hoofdstukken krijgen we vervolgens een terugblik op Fidels omgang met de grillige, onberekenbare Sacha en zien we hem in het verhaalheden, twintig jaar later, rondstruinen in de Algarve, op zoek naar kameleons. Daar in Portugal blijken, heel toevallig, zowel de broer als de vader van Sacha te wonen, zodat beide familieleden aan de tand kunnen worden gevoeld.
Een flink aantal bladzijden en veel leugens, bedrog, overspel, echtscheidings- en incestperikelen later, snappen we helemaal hoe het drama met de zelfmoord zich kon voltrekken. Fidel, zo blijkt dan zonneklaar, treft geen enkele blaam. Hij kan eindelijk ‘verder met zijn leven’ en krijgt alsnog de lieve, normale vriendin die hij verdient. De echte medeplichtige aan de zelfmoord krijgt na twintig jaar zijn verdiende loon. Eind goed al goed.
Bijzonder boeiend is de ontrafeling van de zelfmoordkwestie overigens niet. Dat heeft alles te maken met De Loo’s vlakke, afstandelijke manier van vertellen. Haar formuleringen zijn vaak ouwelijk en houterig. Als Fidel kwaad is op Sacha, omdat ze hem heeft voorgelogen over haar rol in een toneelstuk, dan roept hij uit: ‘Je deed het de hele tijd voorkomen alsof jij Pandora speelde.’ Zo praat iemand niet die boos is. En als hij liefdesverdriet heeft: ‘De cellosuites van Bach bleken het ideale vervoermiddel om in een staat van diepe zielenpijn te raken.’ De hele geschiedenis heeft iets enorm bedaagds, tot aan de beschrijving van de zelfmoord toe.
Als het De Loo’s bedoeling is geweest om met een zo traag mogelijke roman recht te doen aan koudbloedige reptielen, dan is ze in die opzet zonder meer geslaagd. Zo niet, dan moeten we het doen met een verhaal waarin oude dieren beter uit de verf komen dan jonge mensen.