Het borrelt in de kamerkoorsector. Er zijn nieuwe initiatieven als het Laurenscollegium: vitaal, jong, erg goed. Het uitstekende Cappella Amsterdam is in afwachting van een reactie op hun bezwaarschrift tegen opheffing van de subsidie. En dan is er het Nederlands Kamerkoor, met 80 het oudste van ons land. Ook dat kende een woelig verleden (75% subsidiekrimp in 2011), maar het verrees als freelance-fenix, bruist van ambitie en engageerde in Peter Dijkstra de ideale chef om die plannen muzikaal ook echt goed vorm te geven.
Het programma waarin Kamerkoor en Dijkstra zich dezer dagen presenteren is avontuurlijk, breed en gebalanceerd. Op het thema na – de zoekende mens tussen hemel en aarde – want daar kun je bijna álle koormuziek onder vangen. Maar wanneer krijg je de kans een koor zó Berio’s hondsmoeilijke Cries of London te horen? Het werk is een meesterproef voor kamerkoorzangers in articulatie, intonatie en timbre. Alle zestien zangers zongen hun partijen met helderheid, humor en eigenheid, zodat je je even echt op een markt waande en je hernieuwd realiseerde wat een hooggespecialiseerd vak dat is, koorzanger: solist, acteur, declamator en smeltstem in één.
Ook in Brittens Sacred and Profane etaleerde het koor – met nog steeds die eigen klank – een mix van fluister, reuring en leed. Minder interessant: het Ave Regina van Gabriel Jackson. Ondanks gaaf spel van Wiek Hijmans (elektrisch gitaar) overtuigde dat niet van de urgentie van de vreemde combinatie.