Het had niet veel gescheeld of Piet Keizer, de briljante, licht onthechte en norse linksbuiten die samen met Johan Cruijff de kern vormde van het Gouden Ajax dat begin jaren zeventig drie keer achter elkaar de Europa Cup won, was als speler nooit tot bloei gekomen.
Op 25 maart 1964 kwam Keizer in een wedstrijd tegen DWS in het Olympisch Stadion hard in aanraking met André Pijlman. Keizer, in De Ajacieden (1971) van Maarten de Vos: ‘Op een gegeven moment sprintten Pijlman en ik naar een stuiterende bal. Ik was iets meer op snelheid dan Pijlman en kopte de bal weg op het moment dat Pijlman ook kopte. Die kopte niet de bal, maar mijn hoofd.’ Het gevolg: een ‘barst’ in zijn schedel, en een bloedprop die operatief moest worden verwijderd.
Menigeen dacht dat de blessure zo ernstig was dat Keizer nooit meer op topniveau zou kunnen acteren. Maar de operatie slaagde en veel eerder dan verwacht pakte Keizer de draad weer op, aanvankelijk met fotogenieke tulband van wit verband om zijn hoofd. Na dat incident heeft Keizer nooit meer een bal gekopt.
Een klassieke straatvoetballer
Keizer, zoon van een aardappelhandelaar in de Transvaalbuurt in Amsterdam, was een klassieke straatvoetballer. Met wijkgenoot Arie van Eijden, wiens vader een groentewinkel had, speelde hij dag in dag uit op het Transvaalplein. ‘Onze jassen deden dienst als doelpaal. We gingen er zo in op dat we vergaten ze aan te trekken als we werden geroepen voor het eten’, herinnert Van Eijden zich. ‘Er wordt altijd gezegd dat Keizer maar één club heeft gehad, maar dat klopt niet. Hij speelde eerst bij amateurclub Amstel. Op zijn vijftiende ging hij naar Ajax.’
Van Eijden, zelf kort contractspeler bij Ajax voordat een dubbele klaplong in 1966 een einde aan zijn loopbaan als voetballer maakte, had naar eigen zeggen ‘een klik’ met Keizer. Maar vrienden waren ze niet. ‘Keizer was niet iemand van vriendschappen. We hadden respect voor elkaar. Hij was een persoonlijkheid, al op jonge leeftijd. Hij is voor mij de architect van het grote Ajax. Creatief, met technische franje in zijn acties. Johan (Cruijff, red.) was spectaculair, eiste aandacht op. Piet was de bindende factor.’ Sociaal was hij ook: ‘Toen ik met die klaplong in het ziekenhuis lag, kwam Piet op bezoek. Hij zag dat ik sterk vermagerd was, ik woog nog 48 kilo. Een week lang werden klokslag zes uur drie kroketten bezorgd. Om aan te sterken. Hij had gehoord dat ik daarvan hield.’
Theo van Duivenbode speelde in de jaren zestig ruim vier seizoenen als linksback achter Keizer. ‘Hij was de man van de schaar. Alle tegenstanders wisten het, en toch stonden ze machteloos. Been over de bal, net doen of je naar binnen gaat, aan de buitenkant erlangs. En dan volgde een voorzet op maat, laten we dat niet vergeten.’ Geen meevoetballende linksbuiten of een man voor de dieptepass, aldus Van Duivenbode: ‘Piet ging niet 50 meter naar achter als we onder druk stonden. En je moest hem in de voeten aanspelen, niet in de ruimte.’
Hij was een stille jongen met een uitgesproken mening
Ajax in de jaren zestig, vlak voor de internationale doorbraak, was volgens Van Duivenbode ‘een fabriek met veel talent.’ Het team dreef op het trio Keizer, Cruijff en (trainer Rinus) Michels. ‘Keizer ontfermde zich over Johan, als een oudere broer. Ze trokken altijd met elkaar op, hadden een sterke eigen mening over voetbal.’ Met de autoritaire Michels had Keizer een gecompliceerde relatie: ‘Als hem iets tegenstond, was hij een aparte jongen. Toen een keer een wedstrijd was afgelast wegens sneeuwval moesten we toch trainen van Michels. Keizer had geen zin. We oefenden op corners, hij trapte de eerste bal demonstratief naar een speler op de middenlijn. Michels baste: ‘Over.’ De volgende bal schoot hij keihard naar de andere cornervlag.’
Salo Muller was destijds fysiotherapeut bij Ajax. Hij was bevriend met Keizer, die hij ‘broertje’ noemde. Met hun echtgenotes gingen ze na wedstrijden soms uit eten of drinken. Ze hielden van een straf glas whisky. Keizer, zegt hij, ‘was een stille jongen, maar niet uit onzekerheid. Hij had een uitgesproken mening, maar daarmee trad hij niet op de voorgrond. Piet was een echte teamspeler. Het was een andere tijd, enkele jongens hadden het niet breed. Als ze krap bij kas zaten konden ze op hem rekenen. Hij gaf hen geld, zonder er ruchtbaarheid aan te geven’.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/02/anp-947152.jpg)
Johan was anders, een individualist. Daar ligt de bron van hun latere conflict. Als Keizer geen zin had in het oeverloze gepraat van Cruijff kwam hij daar voor uit: ‘Johan, houdt eens op met dat gemekker.’ Veel spelers waren het met Pietje eens, maar ze durfden er niet voor uit te komen. Toen er (in de aanloop naar het seizoen 1973-1974) werd gestemd over het aanvoerderschap, werd Keizer gekozen. Dat was veelzeggend.’
Een blauwe maandag voetbalmakelaar
Cruijff vertrok verongelijkt naar Barcelona, een jaar later was Keizer ook ineens verdwenen, na een conflict met trainer Hans Kraay sr. Muller: ‘Als iets hem tegenstond, kon hij impulsief reageren. Ineens hield hij het voor gezien. Als het zo ging, hoefde het voor hem niet meer.’
En daarmee brak voor de 31-jarige Keizer een lang leven aan langs de zijlijn en op de tribune, met een enkel aarzelend uitstapje naar kantoor. Van de tennisbaan ging hij naar kantoor, in zijn trainingspak. ‘Hij deed geen concessies,’ zegt fysiotherapeut en vriend Reinier van Dantzig, die Keizer kent sinds de late jaren zeventig. ‘De rode draad in zijn leven is dat hij opstapte als hij vond dat het niet goed ging. Dan gooide hij de handdoek in de ring. Hij bleef heel dicht bij zijn eigen waarheid, handelde uit een besef van hoge morele waarde.’
Volgens Van Dantzig dachten Keizer en Cruijff hetzelfde over voetbal en de voetbalwereld. ‘Beiden waren anti-autoritair. Beiden hadden een hekel aan mensen die de baas willen zijn, niet op grond van kennis maar van macht. Beiden hadden een zeer grote intelligentie op voetbalgebied. Maar Johan ging de strijd aan, Keizer ging die uit de weg. Keizer vond de omgangsvormen van Johan niet gepast. Dat heeft hij hem ook wel eens aan het verstand gepeuterd, maar Johan trok zich er niets van aan.’
Keizer, meent Van Dantzig, ‘kon niet over zijn eigen schaduw heenstappen, kon geen dingen doen die hem tegenstonden. Daarmee heeft hij zichzelf tekort gedaan. Als ik als fysiotherapeut beroepsmatig aan zijn been trok, zei ik dat wel eens tegen hem: ‘Heb begrip voor het standpunt van een ander, ga er nou eens wat soepeler mee om. Maar dat kon hij niet. Hij was concessieloos’.
/s3/static.nrc.nl/inbeeld/files/2017/02/anp-900264.jpg)
Na zijn afscheid als speler was Keizer een blauwe maandag voetbalmakelaar. Het werd geen succes, omdat hij moeite had met het kantoorritme. Later trad hij opnieuw in dienst bij Ajax, eerst als scout, daarna als technisch adviseur. Ook dat liep slecht af; hij voelde zich niet naar waarde geschat door ‘de stropdassen’ die het in de club voor het zeggen hadden.
Met zijn stralende ogen was hij geknipt voor televisie
Tijdens thuiswedstrijden was hij prominent aanwezig op de tribune van de Arena, niet omdat hij gezien wilde worden, maar omdat de camera’s hem altijd wisten te vinden. Met zijn stralende ogen en het ontwapenende gat tussen zijn voortanden was hij geknipt voor televisie: een markant, indringend hoofd. Benaderbaar was hij niet. Hij gaf zelden of nooit interviews en het exploiteren van roem voor commerciële doeleinden kwam niet in hem op.
De verrichtingen van zijn club op het veld volgde hij kritisch. Als Ajax niet aan zijn hoge verwachtingen voldeed, vertrok hij voortijdig, soms al meteen na de pauze, met de woorden: ‘Het wordt vandaag toch weer niets.’ Volgens oud-voorzitter John Jaakke, die Keizer meemaakte als scout en als technisch adviseur, ‘legde hij de lat heel hoog. Je was niet snel goed genoeg. Hij kon ook niet onvoorwaardelijk genieten van het spel.’ Keizer, zegt Jaakke, ‘was een man van de inhoud, niet van de politiek. Hij stond niet makkelijk in het leven.’
Keizer was aanvankelijk een van de aanjagers van de zogeheten ‘fluwelen revolutie’, de wisseling van de wacht bij Ajax die de club tussen 2010 en 2015 in zijn greep hield. Hij hield het voor gezien nadat hij opnieuw en wellicht onvermijdelijk in conflict raakte met Cruijff, toen die de macht naar zich toetrok. Cruijff zei dat handelend optreden was geboden omdat er ‘spelletjes’ werden gespeeld ten koste van hemzelf en de club waar hij zielsveel van zei te houden. Keizer trok zich terug omdat Cruijff een overbekend machtsspel speelde, inclusief retorische steun van bevriende media en bijltjesdag voor degenen die kritiek uitten. En toch, na het overlijden van Cruijff op 24 maart 2016 was hij de eerste die zei dat de Arena zou moeten worden omgedoopt in het Johan Cruijff Stadion.
Wars van pretentie, op zijn hoede, net niet korzelig
Na dat bittere afscheid legde Keizer zich toe op het ontwikkelen van een ‘objectieve methode’ om via metingen vast te stellen wat de basistechniek van een speler is of zou kunnen zijn. Hij deed dat in samenwerking met zijn vriend Mark Geestman, die het werk in de geest van Keizer zal voortzetten. Volgens Geestman was Keizer gedreven, maar ging hij niet over lijken. Hij was ambitieus, maar die ambitie was ondergeschikt aan zijn morele standaard.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/02/anp-947151.jpg)
Een van mijn laatste ontmoetingen met Keizer had plaats op het marketingbureau van Geestman in Amsterdam tijdens de nadagen van de coup van Cruijff. Geestman zou worden geïnterviewd, Keizer wilde niet in beeld maar achtte zich als souffleur onmisbaar. Die rol nam hij letterlijk. Hij greep om de haverklap in omdat het volgens hem scherper kon worden gezegd.
Na afloop liepen we naar de parkeergarage. Ik vroeg Keizer, die was gekleed in een morsig overhemd met drie pennen in zijn borstzak, of hij aan zijn memoires werkte. Daar piekerde hij niet over. Bij zijn bescheiden wagen aangekomen zei hij niets te geven om luxe: ‘Deze auto brengt mij van a naar b. Meer vraag ik niet.’ Dat was Keizer ten voeten uit: wars van pretentie, op zijn hoede, net niet korzelig.
Eind november 2016 liep John Jaakke Piet Keizer tegen het lijf in de aanloop naar de wedstrijd in de Europa League tegen het Griekse Panathinaikos. Ze keken naar de vitrine met memorabilia van de wedstrijd op Wembley in juni 1971, toen Ajax Panathinaikos met 2-0 versloeg in de finale van de Europa Cup. Keizer gaf de prachtige voorzet voor het eerste doelpunt van Dick van Dijk. Het was de start van het legendarische Ajax, van drie jaar Amsterdamse oppermacht in Europa.
Kijkend naar spullen in de vitrine zei Jaakke tegen Keizer dat Ajax niet in het verleden moest blijven hangen, dat de club weer naar de toekomst moest leren kijken. Keizer keek hem meewarig aan: ‘Maar wat als je geen toekomst meer hebt?’.
Menno de Galan is journalist bij Nieuwsuur. Hij schreef twee boeken over Ajax: Trots van de Wereld en De Coup van Cruijff.