Ooit keken artsen en vroedvrouwen machteloos toe hoe te vroeg geboren kinderen snel stierven. In een tijd zonder moderne medische inzichten stierven trouwens alle pasgeboren kinderen vrij gemakkelijk aan gebrek of ziekte. In dat opzicht was de negentiende eeuw een zegen voor pasgeborenen en hun ouders. Toen eindelijk gingen artsen en vroedvrouwen hun handen wassen. En in Frankrijk werd de couveuse ontwikkeld. Te vroeg geboren kinderen konden eindelijk goed warm en vochtig worden gehouden. En het inzicht rees dat het onverstandig was onderontwikkelde pasgeborenen ongesteriliseerde koemelk te geven. Zoals Mme Henry, oppervroedvrouw van het Pavillon des enfants débiles à la Maternité de Paris later ijzig zou schrijven: „Wie het lijden van die arme kleine wezentjes zag, verbaast zich dat iemand dat soort voeding nog altijd durft aan te prijzen.”
Veel kinderen die toen nog stierven zouden nu blijven leven. Maar ellende is er nog steeds, blijkt uit het stuk van Wim Köhler verderop in deze bijlage. Daarin vertelt de Utrechtse hoogleraar neonatologie Manon Benders hoe goed die zorg nu is, met betere ademhaling en minder hersenbeschadiging. Maar ze legt ook uit hoe moeilijk nog altijd de beslissing is tussen wel en niet behandelen, tussen leven en dood. Hoe jonger het kind hoe groter het risico op blijvende handicaps. Hoe ver ga je? Er is grote vooruitgang, maar op de grens van de mogelijkheden geldt ook de wet van behoud van ellende.