„De representatieve democratie is helemaal geen democratie, maar een electieve aristocratie.” Aldus Frank Ankersmit afgelopen zaterdag in NRC. Sterke taal. En opmerkelijk, omdat hij in de politieke filosofie juist bekend staat om zijn verdediging van representatieve democratie.
Ankersmit stelt, met beroep op Rousseaus begrip van volkssoevereiniteit, dat in een representatieve democratie het volk niet zelf de wetten maakt – dat doen de vertegenwoordigers. Maar ‘volkssoevereiniteit’ kan op diverse manieren worden geïnterpreteerd. De claim van de representatieve democratie is juist dat het volk zelf handelt via haar vertegenwoordigers. Verkiezingen garanderen niet dat de wil van het volk adequaat wordt gerepresenteerd. Maar representatie is niet per definitie ondemocratisch. Ook bij ‘directe’ democratie komt de volkswil niet onbemiddeld tot uiting. Neem een referendum. Vraag en antwoord worden vooraf geformuleerd en achter de uitslag schuilt een veelvoud aan meningen. Toch wordt die uitslag voorgesteld (gerepresenteerd) als wil van het volk. ‘Echte’ democratie, wat dat ook moge betekenen, kan niet zonder representatie. Ankersmits tweede argument is dat parlementariërs een ‘bizar mengsel van taken’ hebben: vertegenwoordigen, wetgeving, controle op de regering. Maar vertegenwoordigen is geen aparte taak, het is wat politici doen wanneer ze wetgeven en controleren. Belangrijker is Ankersmits observatie dat zij daarbij „twee gezichten” tonen: ze moeten doen wat hun achterban wil, maar ook onafhankelijk oordelen. Ze zijn niet slechts een doorgeefluik. Ankersmit drijft de zaak op de spits: het is „alsof in een rechtszaak je advocaat tegelijk je rechter is. De wereld van Kafka.” Deze spanning is een klassiek vraagstuk in de literatuur over politieke representatie. Maar het is geen reden om te zeggen dat representatieve democratie geen democratie is. Vreemd dat Ankersmit die conclusie wel trekt. In Aesthetic Politics (1996) en Political Representation (2002) betoogde hij nog dat het „gat” tussen kiezer en verkozene juist de kracht is van representatieve democratie.
Met zijn apologie voor populisme trapt Ankersmit in de val waarvoor hij ons zelf heeft gewaarschuwd. Populisme moet niet verward worden met de roep om sterkere burgerparticipatie. Die kunnen samengaan, maar dat hoeft niet. Kenmerkend voor populisme is dat het ‘volk’ wordt voorgesteld als homogene eenheid tegenover de ‘elite’. De populist pretendeert de volkswil te belichamen, buiten instituties om. Iedere alternatieve claim wordt buitenspel gezet. De veelheid aan stemmen binnen een democratische gemeenschap wordt daarmee ontkend. Dit populisme sluipt Ankersmits eigen tekst binnen, als hij „de kiezer” voorstelt als homogene massa die „weinig opheeft met de EU”. Kiezers die de EU wel zien zitten horen er kennelijk niet bij. Zo maakt Ankersmit ons een illusie rijker.
universitair docent politieke filosofie, Universiteit Leiden