De 75 bewoners van het Rosa Spier Huis in Laren zijn nog niet uitgewerkt. Ze hebben er lange carrières op zitten in de kunsten of wetenschap, zijn hulpbehoevend, maar moeten er niet aan denken met pensioen te gaan. Ze blijven liever exposeren, fotograferen, doceren, en concerten geven.
En dat kan hier. De in 1967 overleden harpiste Rosa Spier richtte deze woongemeenschap op met ateliers, expositieruimtes en een theaterzaal. Haar idee: „Een veilige haven voor oudere kunstenaars, waar ze kunnen blijven doorwerken terwijl ze hun persoonlijke verzorging overlaten aan anderen.” De opening van het huis in 1969 maakte ze zelf helaas niet meer mee.
Volgend jaar verruilen de bewoners het huis voor een modernere variant. Een nieuwbouwpand, eveneens in Laren. Én met plek voor nog zeventig bewoners. Goed nieuws voor in elk geval een deel van de 287 dames en heren op de wachtlijst, zegt Fleur Bekkers, ‘manager cultuur’. „Zes keer per jaar komt de toelatingscommissie samen om zich over alle aanvragen te buigen. Ze gaan dan na of degene die zich heeft aangemeld ook echt professioneel kunstenaar is.”
Een aantal bekende ex-bewoners: acteur John Kraaijkamp, schrijver Paul Biegel, grafisch kunstenaar M.C. Escher en fotograaf Eva Besnyö. De belangrijkste toelatingseis: er moet zijn geleefd van de kunsten. Of, indien dat moeilijk valt na te gaan, moet er een kunstopleiding zijn gevolgd. Aan de Gerrit Rietveld Academie, bijvoorbeeld. Bekkers: „Je komt hier niet terecht na een cursus pottenbakken.”
Een eliteclubje dus? Valt mee, aldus Bekkers. De bewoners hoeven ook niet te zwemmen in het geld. De kosten: tussen de 2.100 en 2.650 euro per maand, afhankelijk van de grootte van het woon- en werkoppervlak, en of ze hun intrek alleen of als echtpaar nemen. Kunstenaars in nijpende situaties kunnen een aanvraag indienen bij het Rosa Spier Huis Garantiefonds. Drie bewoners vertellen over hun leven in dit huis voor kunstenaars en intellectuelen.
‘Ik ben een einzelgänger, ik eet in mijn atelier’

Foto’s Roger Cremers
Ama Kaag (87, Tilburg) is persfotograaf, tekenaar en beeldhouwer. Ze maakte portretten van onder meer Anton Corbijn, Marlene Dumas en Armando. Ze heeft drie dochters, een zoon, en een vriend.
„Een goede fotograaf ziet dingen die anderen niet zien. Mijn allereerste foto nam ik op mijn vijftiende tijdens een vakantie. Alle toeristen fotografeerden de huizen in het dorpje dat we bezochten, maar ik zag een vrouw met opwaaiende rok over een dijk lopen. Daaronder was het water wild in beweging. Daar móest ik een foto van. Het werd een spannend beeld dat een verhaal vertelde.
„Ik heb geen opleiding tot fotograaf gevolgd. Ik besloot gewoon dat ik er een was. Mensen boeien mij enorm. Vooral de manier waarop ze zich gedragen wanneer ze samenzijn vind ik interessant. Hier ook. Ik fotografeer op de openingen van de exposities en maak foto’s tijdens de concerten. Het is hilarisch om te zien wat er gebeurt wanneer de verpleging zegt: ‘Kunt u gaan zitten?’ Dan begint iedereen om zich heen te kijken. Zo van: goed, wat waren we ook alweer aan het doen?
„Ik houd me buiten het groepsgebeuren. Om tien uur wordt de koffie geschonken en komt iedereen bijeen. Dan ga ik gauw naar de leestafel. Ik ben een einzelgänger. Ik eet op mijn kamer of in mijn atelier. Het licht valt daar zo mooi naar binnen. Volgende week komen mijn dochters helpen het op te ruimen. Nu staat het zo vol boeken, beelden en foto’s dat ik niet overal meer bij kan.
„Bij het raam hangt de foto die ik van Anton Corbijn nam. Daar ben ik erg blij mee. Ik maakte die tijdens de opening van zijn expositie in Groningen. Hij staat voor een levensgrote afbeelding van zijn handtekening. De bevlogenheid die je in zijn ogen ziet, vind ik schitterend. Weet je, ik was eigenlijk niet uitgenodigd voor die opening. Maar ik ben persfotograaf, hè. Daar hoef je niet voor te publiceren. Dus ik heb de organisatie gebeld om te zeggen dat ze me moesten accrediteren. Dat deden ze. Ik klets me overal naar binnen.”
‘In het vorige huis wilden ze voortdurend bingoën’
Jan Briels (80, Tilburg) is cultuurkunsthistoricus en filosoof. Ook was hij conservator van het Dordrechts Museum. Hij heeft een zoon en een dochter, en is weduwnaar.
„De gymklasjes die ze hier geven, zijn niet aan mij besteed. Daar moeten de anderen maar aan meedoen. Ik geef lezingen. Ik heb vijfenveertig jaar lesgegeven. Eerst aan de Universiteit van Utrecht en daarna aan die van Tilburg. Ik heb het altijd bijzonder gevonden dat ik iets mocht doen waarvan ik zoveel hield, en dat ik daar dan ook nog voor betaald kreeg. Mijn laatste lezing hier ging over de esthetica. Ik heb het over Heidegger en Sartre gehad. Volgens mij sta ik woensdag weer op de kalender, maar dat moet ik navragen.
„De mens is een cultuurwezen. Wat is cultuur? vraag ik me af. En: wat is de mens? Daar heb ik mijn leven lang over nagedacht. Ik weet het nog steeds niet. Maar daar gaat het ook niet om. Het antwoord is niet belangrijk. Het steeds specifieker maken van de vraag wel. Er zijn drie fundamentele vragen die iedereen bezighoudt. Kant heeft ze geformuleerd. Waar kom ik vandaan? Wat doe ik hier? En waar ga ik naartoe? Uiteindelijk zitten we allemaal met dat menszijn. Niet iedereen maakt tijd voor zelfreflectie. Ik attendeer anderen graag op deze wezenlijke vragen.
„Dit is een bijzonder huis. Hiervoor woonde ik in een verzorgingshuis in Tilburg. Daar wilden ze voortdurend bingoën. Niet dat ik hier de hele dag in gesprek ben. De mensen zijn wat op zichzelf. Sommigen eten ook op hun kamer. Er zijn er een paar met wie ik het goed kan vinden, met wie ik praat. Maar dat is logisch, toch? Je laat niet iedereen de binnenkant van je gemoed zien.
„Laatst heb ik geluisterd naar een concert van meneer Leeflang, een beroemd saxofonist. Zelf ben ik meer liefhebber van de klassieke muziek. Toch vond ik het mooi. Soms vallen ze tijdens mijn lezing in slaap. Dan zie je ze eerst knikkebollen. Ik laat ze doorslapen. Je moet de mensen hun rust gunnen. En er blijven er altijd een paar wakker.”
‘Ik mag soms meespelen in de band van mijn zoon’
Fred Leeflang (71, Haarlem) is saxofonist. Hij speelde met jazzmusici als Sarah Vaughan en was lid van het Vara Dansorkest. Leeflang heeft drie dochters en twee zonen.
„Ik probeer het een beetje bij te houden. Het oefenen. Vroeger ging dat vanzelf. Toen trad ik elke dag op. Ik maakte wereldtournees. Ik ben hier de enige jazzmuzikant. De rest is klassiek. Ze hebben vast gedacht: hé, die hebben we nog niet, laat hem hier maar komen wonen. Maar ze komen wel luisteren, hoor, de klassiekelingen.
„Op dit moment oefen ik een stuk van Bach op mijn klarinet. Ik begin dus langzaam te zwichten. Ik ben klassiek geschoold, maar improviseer zoveel liever. Die jazz heeft er altijd ingezeten. Ik mis het optreden. Soms mag ik met mijn zoon meespelen. Hij speelt in een jazzband en is een ontzettend goede bassist. Dan haalt hij mij op in mijn auto, waarin hij nu rijdt, en gaan we naar Leiden, waar ze repeteren.
Ik heb lieve kinderen. De jongste is zeven jaar. Ze logeren hier wel eens. „Drie jaar geleden merkte ik dat mijn linkervoet steeds minder goed meedeed. Hij raakte verlamd. De oorzaak is van neurologische aard, zeiden ze in het ziekenhuis. Mijn inmiddels ex-vrouw en ik zagen een documentaire op televisie over het Rosa Spier Huis. Daar kunnen ze beter voor mij zorgen, dachten we.
„Het is hier goed. Op woensdag schilder ik. Zeilboten. Ik heb twee schilderijen in mijn kamer hangen. Ik had vroeger een Deense kotter. Daar heb ik veel mee gevaren. Soms had ik wel dertig man aan boord. Ik kijk graag naar foto’s uit die tijd. Ze staan in mijn kast zodat ik ze goed kan zien. En ik ga naar de lezingen van de heer Briels. Ik probeer alles goed te onthouden. Van hem heb ik over Kant geleerd. Ik luister veel naar Sarah Vaughan. Dat is de beste jazz-zangeres. Ze zingt: ‘Days may be cloudy or sunny, we’re in or we’re out of the money, but I’m with you always, I’m with you, come rain or come shine.’ Mooi hè?”