De kattige vleermuis

‘Hoe zou het zijn om een vleermuis te zijn?’ Zo luidt misschien wel de bekendste natuurfilosofische vraag. Een deel van het antwoord is er nu: je zou je ruziezoekerig voelen. Vleermuizen besteden een groot deel van hun tijd aan gekibbel – geïrriteerd, of zelfs scheldend, piepend en knarsend. Israëlische zoölogen geven na veel luisteronderzoek en analyse aan: fladderend boven het alledaagse stellen vleermuizen zich zeer aards op. Dat geldt in elk geval voor de nijlroezetten, vruchtenetende vleermuizen van Afrika en het Oostelijke Middellandse Zeegebied. Zij laten op voedseltocht veel en gevarieerd van zich horen. De naïeve luisteraar zou kunnen denken dat het hier om het beleefd uitwisselen van informatie en coördineren van acties gaat. Maar nee. Ruim de helft van de uitingen bestaat uit dreigen en schelden, meestal rond kwesties als ‘uit de weg’, ‘dat is míjn vrucht’ en ‘kijk ’s een beetje uit’.

En op de rustplaats, in onze ogen knus opeengepakt? Niks geen fijn gekeuvel en napraten over een lange werknacht. Slechts gekat: ‘Opzij!’ ‘Kun je nóg breder hangen?!’ ‘Ik heb geen zin!’ ‘Haal die vleugel uit m’n bek!’ U begrijpt, dit zijn slechts vrije vertalingen van de overwegend zeer geïrriteerde geluiden in allerlei gradaties, in hun context geanalyseerd. Wie dacht dat het gezellig was om een vleermuis te zijn, is helaas een illusie armer.