Wetenschappers, intellectuelen en politici van uiteenlopende partijen verkondigen de laatste jaren steeds indringender dat het in Nederland ontbreekt aan saamhorigheid, nabijheid, eenheid. De samenleving zou gebukt gaat onder te veel ‘ik’ en te weinig ‘wij’; we zouden nog slechts naast elkaar leven in plaats van werkelijk samen. De oplossing zou liggen in een sterker buurtgevoel (de participatiesamenleving), behoud van de regionale ‘mienskip’ (Friesland), progressief patriottisme (Asscher), gezonde vaderlandsliefde (Buma) dan wel een Nexit (Wilders).
De kersverse P.C. Hooftprijs-winnaar Bas Heijne is eveneens een prominent vertolker van het geluid dat „Nederland niet meer verbonden is”. Al minstens vijf jaar windt hij zich op over de volgens hem funeste ‘miskenning’ van ons vermeende verlangen naar een duidelijke gemeenschap. Dit doet hij zowel in zijn wekelijke NRC-column als in diverse essays waaronder Moeten wij van elkaar houden? (2011) en Onbehagen (2016).
Ook Heijnes bijdrage aan NRC Handelsblad van afgelopen weekend („Er is alleen nog maar toon, geen debat”) had weer de vertrouwde strekking: de meeste politici hebben de afgelopen vijftien jaar stelselmatig over het hoofd gezien dat gewone mensen snakken naar een verhaal over „wat wij met elkaar te maken hebben”. En doordat dit verhaal ontbreekt, zo schrijft Heijne, weet niemand nog op een respectvolle manier met een ander te debatteren. Zodat het nóg moeilijker wordt een antwoord te vinden op de vraag wat ons nu eigenlijk bindt.
Het is volgens Heijne dan ook heel logisch dat mensen tegenwoordig boos zijn op de (linkse) elite. Had die maar niet blind en doof moeten zijn voor onze „diep gevoelde behoefte aan samenhang”. Wat Heijne betreft horen begrippen als moraal en (culturele) identiteit thuis in het hart van de politiek. Maar voor die woorden „heeft links de afgelopen jaren een akelig soort smetvrees ontwikkeld”, aldus de publicist in een van zijn columns.
Overigens krijgt Heijne de laatste maanden meer en meer zijn zin. In het nieuwe verkiezingsprogramma van de PvdA bijvoorbeeld, wordt flink gehamerd op het belang van meer verbinding. Ik denk echter niet dat we ook maar iets wijzer zullen worden van de modieuze obsessie met ‘het gemeenschappelijke’. Net als in de teksten van Heijne blijft het in dergelijke partijpolitieke geschriften duister wat ‘een verbonden samenleving’ (zo heet het PvdA-program) in de praktijk betekent.
Zelf denk ik dat er in Nederland helemaal geen sprake is van een algemeen probleem over sociale cohesie. Integendeel. Niet ondanks, maar juist mede door de individualisering hebben wij tal van subtiele en expliciete, concrete en abstracte, kortstondige en langdurige relaties die onze samenleving hecht maken. Gevoelens van verbondenheid en herkenning berusten noch noodzakelijk op een letterlijk ‘samen’ noch op het delen van dezelfde leefstijl, woonplaats, woonwijk, taal, belangen of overtuigingen.
Het groeten van een voorbijganger, stromen frisgewassen fietsers op weg naar hun werk, een goed artikel in de krant, het vrolijke praatje met ‘onze’ van oorsprong Roemeense postbode, een door de gemeente mooi opgeknapte straat: hoe vaak zijn het naast vertrouwde contacten niet ook terloopse ontmoetingen en individueel beleefde zaken die de ‘samenleeflust’ wekken of verhevigen.
Wie de somber getoonzette columns van Heijne even vergeet en eens met eigen ogen om zich heen kijkt, zal merken dat samenleven in Nederland doorgaans wonderwel slaagt en kan vaststellen dat dit te danken is aan onze rechtsstaat, aan de inspanningen van politici en aan de inzet van veruit de meeste burgers.
Zolang we binnen de contouren van onze democratie (inclusief sociale grondrechten) blijven, zal er sociale binding genoeg zijn. Kern van deze staats- en bestaansvorm is de acceptatie van pluraliteit: de aanvaarding van een veelheid aan visies en leefstijlen.
Deze aangename democratische ruimte om zelf te bepalen met wie je omgaat plús de afspraak dat burgers verschillen van inzicht rond publieke kwesties aan gekozen vertegenwoordigers toevertrouwen, levert maatschappelijke samenhang op. Anders gezegd: zowel alledaagse situaties als formele praktijken verbinden ons.
Het probleem in Nederland is dan ook niet een zwak sociaal weefsel, zoals Heijne onvermoeibaar betoogt. Er is wel een ander probleem: dat nogal wat mensen, onder wie aspirant-politici als Jan Roos en Thierry Baudet, niet inzien dat de representatieve democratie ons enige zinnige collectieve houvast is. En dat een volwassen publiek debat een onmisbaar onderdeel van dit systeem is, daarin heeft Heijne natuurlijk gelijk.