Inuit erfden vetgenen van Denisova-mens

Tekening iStock

Twee genen van een uitgestorven menssoort helpen Inuit om de vrieskou rond de poolcirkel te weerstaan. De genen regelen onder meer de verdeling van vet over het lichaam. Voorouders van de Inuit pikten de oergenen op toen ze seks hadden en kinderen kregen met de uitgestorven Denisova-mensen. Een team van Amerikaanse genetici, geleid door de Deen Rasmus Nielsen, vond de afwijkende Denisova-genen terug in het Inuit-DNA. Woensdag stond hun artikel in Molecular Biology and Evolution.

De Denisova-mens is misschien wel de meest mysterieuze figuur uit de menselijke evolutie. Het is de enige menssoort waarvan het bestaan is vastgesteld op basis van DNA-onderzoek. Fossiele botten zijn er nauwelijks. In de Denisova-grot in het Altai-gebergte in Siberië vonden onderzoekers alleen een vingerkootje en twee tanden, allemaal ongeveer 40.000 jaar oud. DNA-onderzoek aan het vingerkootje wees in 2012 uit dat de eigenaar noch een Neanderthaler (Homo neanderthalensis), noch een modern mens (Homo sapiens) was.

De Amerikanen vonden in het Inuit-DNA een stukje Denisova-DNA terug van bijna 28.000 ‘letters’ (baseparen) lang. Er liggen twee genen in dat gebied. Van deze genen was al bekend dat ze de buikomvang, haarkleur en de vorm van het gezicht en de oren beïnvloeden.

Eén van de twee genen, TBX15, is bovendien betrokken bij de aanleg van bruin vet. Bruin vet is ‘goed vet’. Het vet dat we rond buik, heupen en billen dragen is wit vet. Witte vetcellen slaan vet voor langere tijd op, voor tijden van voedseltekort. Maar er bestaat ook bruin vet. Bruine vetcellen kunnen actief vet verstoken. Ze komen in actie als het lichaam is afgekoeld en moet opwarmen.

Het gevonden stukje Denisova-DNA is niet uniek voor Inuit. Gemiddeld 20 procent van de Europeanen heeft het en 48 procent van de Oost-Aziaten. Wél uniek is dat álle Inuit twee kopieën van het Denisova-DNA dragen (van vader en moeder). Dat is een aanwijzing dat de Denisova-genen Inuit helpen om de arctische kou te overleven.

Wanneer en waar kwamen Denisova-mens en moderne mens elkaar tegen? Vanaf 50.000 jaar geleden verspreidde Homo sapiens zich vanuit Afrika over Europa en Azië. De genetici denken dat ze in Centraal-Azië Denisoviërs tegenkwamen. Want de langste rijen Denisova-DNA vonden ze bij drie volken in Centraal-Azië en Siberië. Die lange stukken zijn het overblijfsel van de oorspronkelijke introductie. Steppevolken brachten het Denisova-DNA later naar Europa, de voorouders van Inuit en andere inheemse Amerikanen namen het mee naar de Amerika’s.

Onder inheemse Amerikanen komen de twee Denisova-genen bijna evenveel voor als bij Inuit, in Peru bijvoorbeeld bij meer dan 95 procent van de oorspronkelijke bevolking. Het DNA kwam waarschijnlijk goed van pas toen mensen voor het eerst de landbrug tussen Siberië en Alaska overstaken, aan het eind van de laatste IJstijd, 15.000 jaar geleden.

Moderne mensen hebben meer genen van Denisoviërs geërfd dan alleen de twee vetgenen. In 2014 ontdekte Nielsens team al dat Tibetanen een Denisova-variant dragen van een gen dat voorkomt dat hun bloed stroperig wordt in ijle berglucht.

Gecombineerd met de vindplek van de Denisova-botten in het Siberische Altai-gebergte, ontstaat het beeld van de Denisoviër als een mens die goed aangepast was aan het leven in het koude middelgebergte.