In februari van dit jaar toonde hij zich op televisie nog van zijn felste kant, toen hij als psychiater reageerde op de documentaire over de Levenseindekliniek. „Dit noem ik moord”, zei Frank Koerselman (69) toen. Het kwam hem op adhesiebetuigingen maar ook op veel haatmail te staan. „Wat me vooral opviel was dat het bij de positieve reacties vrijwel steeds ging om waardige en aangrijpende brieven. De negatieve reacties waren bijna allemaal van het niveau: ‘hé klootzak, wie denk jij wel niet wie je bent?’”
/s3/static.nrc.nl/images/stripped/levenseindekliniek2doc.jpg)
Vanavond, in zijn huis in Weesp, is Koerselman de beminnelijkheid zelve. Hij schenkt thee, en serveert speculaasbrokken. We zitten in zijn studeerkamer, in dezelfde fauteuils waarin hij jarenlang gesprekken voerde met patiënten. Want in zijn lange loopbaan als hoogleraar psychiatrie was hij ook altijd behandelaar.
Koerselman had een voorkeur voor mensen met ernstige depressies en manisch-depressieve stoornissen. Hij is nooit meegegaan met het adagium dat patiënten beter ‘cliënten’ genoemd konden worden. „Een patiënt is iemand die recht heeft op een behandeling omdat hij ziek is. Een cliënt is iemand die een dienst komt inkopen. Het bizarre is dat men patiënten uit een soort hang naar emancipatie ‘cliënt’ is gaan noemen, maar ze daardoor eigenlijk een recht ontneemt.”
Uw nieuwe boek Wie wij zijn gaat over identiteit en betekenisverlening. Zijn die twee onlosmakelijk verbonden?
„Zeker. Hoe je tegen de wereld aankijkt, bepaalt wie je bent. Dat heeft met aanleg en ervaring te maken. Als wij nu buiten een explosie horen, denkt de één aan vuurwerk, terwijl een ander onmiddellijk aan een terroristische aanslag denkt. Iemand die angstig is, ziet van nature altijd gevaar. Ik vergelijk angst vaak met pijn. Zowel pijn als angst zijn signalen dat er iets niet in orde is, in je lichaam of in de omgeving. Maar dat kan pathologische vormen aannemen.”
U schrijft dat de psychiatrie zich specifiek bezighoudt met gestóórde betekenisverlening. Wanneer is die gestoord?
„Als je pijn voelt, terwijl daar geen aanwijsbare lichamelijke grond voor is. Ingebeelde pijn. Ongerustheid om pijn in je lijf is normaal. Maar als de dokter je verzekert dat die pijn niet wijst op iets ernstigs, zou die ongerustheid moeten afnemen. Zo werkt het met angst ook. Als de angst blijft, terwijl er geen aanwijsbare reden voor is, dan heb je een angststoornis.”
U hebt zich in het verleden afgezet tegen ‘modekwalen’ als de vermoeidheidsziekte ME. Heeft dat hiermee te maken?
„Dat heeft hier heel veel mee te maken. Bij die modeziektes zie je ook dat mensen met geen mogelijkheid gerust zijn te stellen. Ze willen per se een diagnose, een lichamelijke verklaring voor hun klachten.”

Foto Merlijn Doomernik
Je hoort trouwens tegenwoordig bijna nooit meer iets over ME.
„Juist daarom is het een modeziekte. Die komen en gaan. Ze zijn zeer besmettelijk, maar alleen in communicatieve zin. Wat op dit moment een beetje de richting van een modeziekte opgaat is PTSS (Posttraumatische Stress Stoornis). Let wel: ik zeg beslist niet dat die niet bestaat. Maar je ziet duidelijk hoe zoiets via internet steeds verder opgerekt wordt. U kent misschien dat grapje: als er tegenwoordig een ongeluk gebeurt op de snelweg, heeft niet alleen het slachtoffer PTSS maar ook meteen de hele file die erlangs rijdt. Psychiaters worden er vaak van beschuldigd dat ze mensen etiketteren. Maar er zijn ook mensen die juist enorme behoefte aan een etiket hebben, door een diepgevoeld gemis aan erkenning. Voor velen is dat etiket hun hele identiteit.”
Wat is ‘identiteit’ eigenlijk?
„Zoals ik het zie is identiteit vooral de manier waarop je tegen de werkelijkheid aankijkt. De manier waarop je de wereld duidt.”
Toen Máxima destijds zei dat ‘de Nederlandse identiteit’ niet bestaat, werden sommige mensen woedend.
„Natuurlijk, want wát in die wereld is van jou en wat is van mij? En dus ook: wie heeft hier de oudste rechten? Je definieert jezelf juist ook door te kijken naar de verschillen tussen jou en anderen.”
We leven in een tijd waarin verschillen veel meer benadrukt worden dan overeenkomsten.
Onverwacht enthousiast, op het puntje van zijn stoel: „Oh ja, we leven in een ontzettend interessante tijd. Het is een nieuw ‘1968’, maar dan de andere kant op. In de jaren vijftig heerste de behoefte aan geborgenheid; men verschool zich in zijn eigen zuil. In de jaren zestig kwam langzaamaan het besef dat iedereen wel genoeg geborgen was. Toen wilden we ons opeens allemaal graag losmaken. We moesten zelfstandige individuen worden, bevrijd van al die knellende banden. Geen verschil meer tussen de arbeider en de directeur, tussen mannen en vrouwen.
„Inmiddels is er weer een groot verlangen naar geborgenheid. Mensen willen weer vooral zekerheid; terug naar de hiërarchie, naar de veilige zuil. Geen Europa meer, maar het kleine Nederland. Terug naar de veilige haven, die uiteraard gekenmerkt wordt door steile en hoekige kademuren waar geen vreemdeling overheen mag klimmen.”
Zoals Donald Trump roept: Handen af van de wereld, wij concentreren ons weer op ons eigen land.
„Make America great again. Datzelfde zie je in Nederland gebeuren: weg met die enge buitenwereld. We schuilen liever bij elkaar. Mensen maken zich verschrikkelijk druk en angstig over die ontwikkeling. Ik zie het eerder als een logische correctie op het te ver doorschieten in de andere richting. Ik weet niet of u zeilt, maar dan zou u zeker snappen wat ik nu zeg: we moeten weer overstag. Je zeilt in dit leven sowieso tegen de wind in. Dan hel je weer over naar de ene kant, dan weer naar de andere kant. Het is de enige manier om vooruit te komen.”
Veel mensen hebben bijna het gevoel alsof we in een soort eindtijd leven.
„Zal ik nu eens iets heel geks zeggen? Mensen hebben ook behoéfte aan angst. Een leven zonder angst is ongehoord saai. Te veel veiligheid is helemaal niet fijn. Neem het verkeer: wegen worden zo gemaakt dat er bijna nooit meer iets misgaat. We kunnen blind op onze tomtom vertrouwen. Maar is dat goed?”
U pleit voor meer verraderlijke bochten?
„Misschien wel. Mensen vervelen zich dóód in de auto. Dat is gevaarlijk. Autorijden moet moeilijk zijn. Ik zou zeggen: verbied op z’n minst automatische versnellingen.”
Menigeen zit in een volle metro toch ongemakkelijk naar die grote rugzak van die man met die baard te kijken.
„Ik vraag me af of dat wel zo is. Ik sta in diezelfde metro en ik herken dat helemaal niet. Laten we het nou toch vooral niet overdrijven. Een beetje angst hoort bij het leven.”
U schrijft in uw boek: „Verdriet hoort bij verlies, zoals pijn bij een wond, maar het is de boosheid die van verdriet depressie maakt.” Hoe werkt boosheid precies?
„Allereerst is het interessant dat je voor alle emoties binnen de psychiatrie een stoornis hebt; van de angststoornis tot de vreugdestoornis (de manie). Maar de psychiatrie kent geen boosheidsstoornis. Boosheid lijkt daarmee wel een niet-gezien onderwerp. Heel wonderlijk, want die boosheid is bijvoorbeeld essentieel bij rouw. Om te beginnen moet je vaststellen dat mensen zelfs na de meest ingrijpende gebeurtenissen in het leven toch weer kunnen herstellen. Er gaan dagelijks mensen dood, soms mensen waar we verschrikkelijk veel van houden. Negentig procent komt daar overheen.
„De eerste fase van de rouw is die van de ontkenning: ‘Dit kan niet waar zijn. Dit kan mij niet overkomen’. Dan komt de fase van verzet, van boosheid. Het moet wel iemands schuld zijn; er moet iets misgegaan zijn in het ziekenhuis. Want het kan gewoon niet het blinde lot zijn. Wat moet je met boosheid? Je gaat tekeer op internet, je sleept iemand voor de rechter. Want je wilt erkenning. En uiteindelijk verandert er niks. Dus daar zit je dan met je boosheid. Op dat moment wordt het allemaal uitzichtloos. En dan ligt de depressie levensgroot op de loer.
„Het kenmerk van depressies is dat de meeste ook weer overgaan. Na een poosje wordt het minder, zachter. Behalve bij mensen die maar in hun boosheid blijven hangen. Want een depressie komt pas tot herstel door verdriet. Dat is de fase ná de boosheid. Verdriet is het ervaren van verlies, in combinatie met acceptatie. Dát is de weg naar herstel. Daarna realiseer je je dat je ook dát aankunt.”
Boosheid lijkt nu de meest overheersende emotie in de samenleving.
„Boosheid ontstaat om te beginnen wanneer iemand jou de voet dwarszet. Op zichzelf is dat een prima emotie, die nuttig is om je in het bestaan te handhaven. Maar die boosheid moet wel proportioneel zijn. Want wat betekent ‘de voet dwarszetten’? Ontzegt hij mij daarmee het recht op wat mij toekomt? Of vindt hij mij misschien zelfs wel minderwaardig? Hoe meer ik vermoed dat die ander mij dwarszit om mij te vernederen, hoe meer ik gekrenkt ben. Dat heet in de psychiatrie ‘de narcistische krenking’. We leven inderdaad in een narcistische cultuur.”
Geldt dat voor die ‘boze witte man’ die afrekent met de elite?
„Dat heeft er alles mee te maken. Die voelt zich namelijk de mindere. Maar er speelt nog iets anders mee bij die zogenaamde tweedeling, iets dat raakt aan een curieus taboe: mensen zijn helemaal niet gelijk. De helft van de mensen heeft nou eenmaal per definitie een IQ van onder de honderd. De laagopgeleiden met een hoger IQ uit een kansarm milieu weten zich daar meestal wel uit omhoog te werken. Maar er resteert dan nog altijd een grote groep die gewoon minder begaafd is. Het lijkt wel of dat niet gezegd mag worden. Zeker in onze liberale samenleving waarin een ieder geacht wordt om voor zichzelf te kunnen zorgen.
„In de sociaaldemocratie werd mislukken altijd toegeschreven aan sociaal onrecht, aan pech. Maar zelfs als je dat wegneemt, blijft er nog altijd een grote groep over die het gewoon nooit zal kunnen. Die mensen voelen dat zelf natuurlijk ook. Ze vergelijken zich met anderen en voelen zich achtergesteld. Ze zijn niet eens zozeer jaloers op rijkdom. Ze bewonderen Trump juist om zijn welstand, en vonden het geweldig dat Fortuyn in een Daimler reed en maatpakken droeg.
„Binnen de kring van gelijkgestemden mag zulke ongelijkheid best; jegens alles daarbuiten heerst achterdocht. Maar daar hoor je nooit iemand over. De heersende ideologie is: iedereen kan alles bereiken, als hij zijn best maar doet. Juist dat is vernederend voor wie dat niet kan – en dat maakt heel boos.”
Uiteindelijk gaat het bij mensen om hun vermogen tot ‘coping’, schrijft u. Wat is dat?
„Coping is het vermogen om te kunnen omgaan met tegenslag. Dat doe je door de werkelijkheid enigszins te manipuleren. Je neemt je verlies door het verlorene een ander gewicht te geven. Als je om iemand rouwt, kun je blijven hangen in je woede om het verlies. Je kunt ook zeggen: ‘wat heb ik prachtige jaren met hem of haar gehad’. Je maakt het verlies minder belangrijk door naar de winst te kijken. Dat is constructieve coping. Daar moet je talent voor hebben.”
Is coping in feite ook dat je de lat gewoon wat lager legt?
„Nee, dat is een negatieve uitleg. Het gaat om het verleggen van je accenten. Vergelijk het met ambitie: je hebt reële en irreële ambitie. Bij reële ambitie ben je je bewust van wat je kunt, en wil je daar het maximale uit halen. Maar bij mensen die bijvoorbeeld in een kille omgeving zijn opgegroeid zie je soms iets wat je irreële ambitie kunt noemen: ze blijven maar proberen om erkenning te vinden voor de tekorten uit hun jeugd. En wat gaan ze doen? Andere mensen helpen en zich inzetten voor goede doelen. Ze hopen onbewust zo alsnog de erkenning te krijgen waarmee ze dat gat in hun ziel kunnen vullen. Maar dat is uiteindelijk destructieve ambitie. Zo kan dat gat namelijk nooit worden gevuld.”
Wat moeten ze dan doen?
„Rouwen. Hun verlies nemen. Omdat je nooit meer kunt inhalen wat je toen niet hebt gehad. Dat doet psychotherapie. Echte therapie is keihard en confronterend: is het wel zo altruïstisch wat jij allemaal doet? Of probeer je vooral dat gat van binnen te dichten?”
U onderscheidt drie basale behoeften: geborgenheid, autonomie en competitie. Welke behoefte is allesbepalend?
„Dat verschilt per individu. Ze zijn alle drie onontkoombaar, en eigenlijk ook niet met elkaar te verenigen. Een pasgeboren kind heeft geborgenheid nodig. Daarna gaat het zich losmaken, maar wel weer op het fundament van die geborgenheid. Bij iedereen is de verhouding anders. Je kunt dat van individuen zeggen maar ook van groepen. Waarom hebben wij nu die clash tussen culturen? Omdat we mensen binnenkrijgen die de absolute prioriteit bij die geborgenheid leggen. Bij de moslimgemeenschap prevaleert de groep. Ze zijn nauwelijks geïnteresseerd in individuele autonomie. Het gaat er primair om wat de groep, de familie, van je vindt. Eer en schaamte zijn het bindmiddel. In de autochtone gemeenschap gaat het veel meer om je manifesteren als individu.”
Dat zijn ongelijkwaardige grootheden?
„Uiteraard. Die passen helemaal niet bij elkaar. Mensen als Ahmed Marcouch zitten een beetje op de rand, met de gedachte dat immigranten moeten doorrijpen naar onze individualistische samenleving. Het interessante is dat men daarbij altijd denkt dat zo’n ontwikkeling zich in een lineaire lijn voltrekt. Dat is maar zeer de vraag.”
Dan is de sombere conclusie dus dat het niet op te lossen is?
„Ach, we zijn als mensheid al ons hele bestaan aan het kruisen tegen de wind in. Ik geloof ook helemaal niet in die parallellen met de jaren dertig. Bedenk dat de Franse Revolutie wordt beschouwd als de basis van onze moderne beschaving. Terwijl er nog nooit in de geschiedenis zoveel mensen zijn onthoofd als in die tijd. Echt veel meer dan IS op zijn geweten heeft. Kenmerkend voor IS nu zijn de wreedheid, de lust en het sadisme. Dat genieten van wat je anderen aandoet. Bij de nazi’s zag je dat ook. Die lust waarmee de bruinhemden in de jaren dertig de Joden in elkaar sloegen. Maar ik zie geen signalen dat die wreedheid nu in het Westen weer de overhand begint te krijgen. Wat je ook van ze vindt: daar roepen Le Pen en Wilders echt niet toe op.”
U ziet als psychiater de samenleving dus niet als een doodzieke patiënt?
„Nee. We hebben en houden nu eenmaal onze sterke en zwakke kanten. We zijn knap maar gebrekkig geëvolueerd. Juist dat vind ik nog elke dag razend interessant.”